158 giftbrieven en octrooijen van bedijking, door de Land- Vorsten van de XII.eeuw af uitgegeven leeren ons kennen hoe de oude Zeeuwen volhielden en vorderden. Zij vorderden ook in de kunst van aanlegging en ver dediging hunner zeeweringenen zoo hebben zij hun gewest, rondom door den oceaan omgeven en aller- wege met zeegaten doorsnedpnten voormuur van Neder land gemaakt en kunnen behouden. Zij waren al vroeg er op bedacht, om hunne dijken op vasten bodem en wel zóó aanteleggen, dat zij tamelijk breede oevers of voorgronden hadden en alzoo eenen natuurlijken steun verkregenzoodat nog de oudste oevers verre weg den meesten wederstand kunnen bieden. l)at nu die dijken zelve, in ouden tijd aangelegd goed gemaakt zijn, kan daaruit blijkendatnaar het oordeel van deskundigen, dezelfde die eenmaal het zeewater gekeerd hebben doch nu binnendijken geworden zijn, nog in staat zijn om met eenige kostenwederom voldoende zeekeerende dij ken uit te maken. Dat bewaren dier binnendijken waar- Men zie het leerzame werk van den heer A.Caiasd, Hand leiding tot de kennis der Dijksbouw- en Zeewering kunde, bl. 143, 144250 en 252. Uit dit werk blijkt wel, dat de Schrijver ten deze op de hoogte is. Men ziet wat er gedaan moet worden ter verdedi ging van de min stevige oevers van tateren tijd, als meest uit zand opgewassen en wat bij nieuwe bedijkingen. Men zie vooral de 3.' afdeeling. Reeds vroeger hadden, bij den achteruitgang van den Zeeuw-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 240