192
goeden afloop, ware doodzonde. Nu rent het in Tollen
draf, «dat ros en ruiter snovenmaar het strand
rróXiMff.oiisJoio ïïahaatri/zdor sterk ruischeude zee,
zoo als vader Homniuis zegt. Daar wordt de paardentrein
iu het zilte pekelnat gedreven;
Zij plasschen
En wasschcn
Do kolen
Hun poolen
Gaan klapperen
Bij 't dapperen
Door 't water-
Gek later.
De hoeven
Beproeven
Het vochtige zand
Een lustige kwant,
Een vrolijke ruiter
Zet 't paard om, maar sluit er
Bij 'l stuivende duin
Doch het verzen maken is eigenlijk mijne zaak niet
Bellamij heeft roerend beschreven hoe de jeugd speel:
en sloeit
Eu fladdert door het nat;
Dat, schuimend, met oen groot gedruisch
In mond en oogen spat.
Dal spel is door Roosje bekend geworden, zooter Ji