Wanneer ouzo lezers den opgegeten inhoud nagaan der proza- bij dragen tot de tien in het licht verschenen jaargangen van onzen Almanak voor zoo ver die be trekking heeft tot Zeeland en Zeeuwendan zullen zij met mij het den schrijvers dank weten, dat zoo reel onbekends er door is aan den dag gebragt, zoo reel merkwaardigs opgespoord, zoo veel aangewezen, dat voorbijgezien was. Maar zij zullen tevens met mij van gevoelen zijn dat de onderwerpen nog op verre na niet zijn uitgeput, en er nog veel, zeer veel overblijft, zal men het oude en tegenwoordige Zeeland kennenzal men een juist denkbeeld hebben van de kundigheden, den aard, het leven, de inrigtingen de gestichten de personen van vroegeren en lateren tijd. Maar daarvan het voornaamste optenoemenzou meerder kennis vor deren, dan ik mij vermeet te bezitten, en het zou ook bovendien eenigzins onbescheiden zijn, na het vele, dat wij ontvingen en nog ontvangen eencu blik te slaan op hetgeen wij nog niet hebben. Is het eenigzins ondank baar en onbescheiden op een dinernadat de eerste geregten zijn rondgegaan aan eene ge burin in het oor te fluisteren: a nu hoop ik, dat wij dit en dat en dat nog zullen krijgen;» even onbetamend zou het zijn onder den schijn van een in het algemeen te kennen gegeven verlangen, indirect aan do beoefenaars van het Zeeuwsche te willen voorschrijven wat wij liefst van hen ontvingen. Een of twee schaaltjes-deksels zoude ik

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 90