Dra verwelkt gij winterkindren
«En een and're bloemhof praalt!"
Immers gij zijt één der englen,
Die Gods gunst aan de aarde schonk
Sinds op d'eersten scheppingsmorgen
t Licht aan 's hemels transsen blonk
En Gods trouw kent geen verandren,
En Hij zendt ten zijnen tijd
U ook uit als vreèbodinne,
Sneeuw en wintervorst ten spijt,
Zaaijing, oogst en koude en hitte,
Zomer, Winter, dag en nacht.
Houdentot aan 't eind der wereld
Op Gods wenken trouw de wacht;
En is niet Zijn wil steeds de onze;
Slechts de Zijne is wijs en goed
Hij slechts weet, wanneer de Winter,
Ons ten zegen, wijken moet.
Schepper, op uw waarheid bouwend,
Maar tevrede in uw bestel
Zegge ons hart op al uw wegen:
Vader! 't is uw kindren wél!
42