61 Nu vlugt ze raadloos, ach, verkleumd door wind en regen, Doolt ze om in duisternis, maar kent helaas, de wegen Niet meer, die ze eenmaal rein, in zorgloos heil, betrad j Toen ze onschulds rozenblos nog niet verwisseld had Voor 't aaklig bleek der schuld hoe zij er rond moog stareu, Om 't need rig stulpje van hare ouderen te ontwaren, 't Is doodsnacht om haar heen waardoor geen lichtstraal boor t; Maar schoon ze onzeker dwaal de wanhoop jaagt haar voort. Dan, eensklaps scheuren zich de wolken, en de luister Der opgerezen maan vervangt het schrikvol duister Daar ziet ze op eens de hut, waar ongestoorde vreugd Haar streelde, eer 's booswichts stem aan 'l effen pad der deugd Haar had ontvoerd. De beek, die vaak haar door zijn ruischen Hier mijmren deed, schijnt nu haar dreigend aart te bruischen. Zij beeft, staat angstig stil, bidt vurig vat toen moed. En wankelt naar de kluis. Schoon angst haar lmivren doet Om, na zoo diepen val het vaderoog te ontmoeten Zij wanhoopt echter niet, dat, als zij aan zijn voeten Zich neerwerpt en geknield hem om vergeving smeekt, Zijn harte bij 't gezigt van haar ellende breekt. Hij haar verstooten neen, zij kan het niet gelooven; De laatste straal van hoop niet in haar borst verdooven. Maar naauw'lijks raakt haar voet den drempel, of ontzet Deinst zij terugdoor 't wigt der euveldaad verplet. «O gij, die 'k lief heb,» zucht ze, en thans door schuld moet vreezen «Mijn oudrenkan uw hart voor mij ontsloten wezen?» Nu luistert ze, o men spreekt... een klank bereikt haar oor, Een slem, zoo lang ontbeerd, dringt streelend tot haar door. Haar moeder is't zij haalt schier adem... wacht met beven Of de oudermond haar vloekt of liefdrijk wil vergeven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 167