63 «t Zal onder 't eigen dak met u of mij niet wonen.ua aBedenk, zij blijft ons kind, wil nader u be'ooneu.a «i Zij heeft mijn bloed onteerd en is 't niet langer waard «Ons kind te wezen.a» «Zeg, wat rest ons hier op aard «Nog buiten haar?" ««Dien band heeft zij vaneen gereten, ««Geertbcida! denk hoe ze ons ligtzinnig kon vergeten. ««Herinner u den schrik, de ontzetting van dien dag ««Van jammer, die haar vlugt en onze wanhoop zag. ««Ontroerd vergat ik, door uw hartverscheurend klagen ««Verteederd, hoe, gebukt door 't gewigt der oude dagen «Ik zwakke grijsaard niets vermogt ik hoopte of nog «Mijn stem hun wagen zou bereiken wreed bedrog! «Vermoeid zonk ik ter neer, zag al mijn hoop vervlogen «En hen in wolken stofs aan mijn gezigt onttogen. «Maar mijn bezorgdheid in haar lot liet mij geen rust. «Misschien is ze argloos, van verleiding onbewust, «In 't net gelokt, zoo dacht ik in mijn zelv'en spoedde «Mij naar de stad of nog mijn komst haar val verhoedde. «Eerst laat, toen reeds de zon ter kimmen was gedaald, «Bereikte ik 't huis, waar zij door weelde's glans omstraald) «Zou heerschen. Ach vergeefs begeerde ik haar te spreken «Ik hoopte, dat uw naam haar harte nog verweeken, «Een sprank van 't pliglgevoeldat haar uw leiding gaf, •Ontvonken zou!... maar zij stiet me ijskoud van zich af. «Ja, zelfs haar knechtenstoet, zij had hun last gegeven, «Heeft met mijn grijzen kruin den vuigsten spot gedreven. «Zoolang de zachte maan aan 's hemels transen scheen «Verbeidde ik aan haar deur, maar smeeken noch geween «Vermurwden haar het hart, voor deugd en pligt verloren. «Slechts de echo deed mijn oor een doffe weerklagt hooren. «Maar toen slikdonkre nacht mij gansch omtogen had

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 169