Weg dan, droeve! met uw klagt, En uw stroef gelaat; Zeg: heeft immer zucht of traan U in leed gebaat? Weent gij om uw schuld voor God? Hoe 1 is 't blijde woord Van vergeving in den Zoon, Nooit door u gehoord? Is 't, om 't bitter leed der aard Dat gij moedloos klaagt? Zie! de wijze aanmerkt de roos, Die den distel draagt. Vrolijk treed hij op zijn pad En, doet hij zijn pligt, Dan drukt hem geen lijden néér Valt de smart hem ligt. Want hij weet: de goede God Wil, door ramp en pijn Ook het waar geluk van hen, Die zijn' kind'rerj zijn. Op dan! op dan! wie gij zijt, Weest van zin verheugd Maar dat uw' blijgeestigheid Steune op rede en deu gd 100

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 206