Was niet tot mij gesproken 1
Van't geen er rest bij zulk een disch
Wordt ligtdaar 't toch verworpen is,
Een beet' mij toegestoken!
Voorbijgaan 'k heb niet veel gevraagd
Niet vord'rend barsch mijn' nood geklaagd
'k Lag immers diep gebogen?
'k Heb niet te vroeg dien stap gedaan!
En dan! mijn God!.... voorbij te gaan,
Kan dat uw trouw gedoogen!
Voorbij, als me een natuurgenoot
Van d' onvermijdbren hongerdood
Kan redden uit die zalen!
Zoo denkt en mijmert de arme vrouw
Tot de echo, aan haar wet getrouw,
't Voorbijgaan moet herhalen.
Nog twijfelt de arme bed'lares,
Nog wacht zijop 't arduin bordes
Verkleumd ineen gezegen
Dan ach! zij hoort maar al te wel;
't Voorbijgaan klonk haar als 't bevel
Des rijken gastheers tegen.
Nog uren is 't dartel gezelschap bijeen
En zwieren de bekers in 't ronde;
116