schcone opmerkt, even streelend wordt de ziel aan gedaan op het gezigt eener zedelijke voortreffelijkheid. Is deze opmerking nu vaar, ten opzigte vooral van het laatste, dan ook is het ontegenzeggelijk dat wij even vaardig en juist onze eigene goede daden met vermaak, onze slechte bedrijven, daarentegen, met weerzin moeten opme, ken als wij zulks in elk ander voorwerp doen. Niets kan waa"achtig schoon genoemd worden wat ons niet een duurzaam genoegen verschaft, en niets kan zoodanig genoegen te weeg brengen en eene blij vende gewaarwording achterlaten dan waarheid, kunst en zedelijke orde. Bij gevolg kan niets voor goeden smaak gehouden worden, dan de opmerking en gewaarwor ding dier schoonheid en orde in alles, wat onder de zinnen en onder ons begrip valt, zoowel in het rijk der kunstenals in dat der zedelijkheid. De goede smaak toch óntdekt het schcone overal, waar het zich opdoet, juist en dadelijk. Het merkt niet minder eene onzede lijke daad op dan een wanstaltig beeld, dat in eene galerij mogt ingeslopen zijn niet minder het beschaafde en onbeschaafde in den omgang, dan het sierlijke of onordelijke in een geschrift, Zoo ontdekt een veldheer b. v.die eenen goeden smaak bezit, met éénen oogblik even spoedig en juist den geringsten misstand in de gelederen van een ten aanval bestemd heir, als hij op een gastmaal het plaatsen der hoofdschotels achter de tafelversiersels zou opmerken. Hieruit volgt, dat hij 122

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 228