kennis gevorderd wordt, om hetzelve van het wezen der deugd te kumen onderscheiden. En wanneer al eens bij zoodanigen man de hartstogt voor een oogenblik der rede de teugels heeft ontwrongen en het geweld der driften gezegevierd op zijn beter ik, dan toch keert hij bij het geringste nadenken met een verdubbeld vast besluit tot zijne pligten terug, en neemt ernstig voor zich nooit weder door den stroom van onhandige lusten te zullen laten medeslepen. Men mag dit voor nemen te heiliger in hem achten, omdat hij in zich- zelven ecnen vermogenden beweeggrond tot deugd bezit, de door ondervinding in hem bevestigde overtuiging namelijk, dat het geluk des menschen afhangt van zedelijke regelmaat cn orde, en dat elke afwijking van die eeuwig-onveranderlijke wetten met schande en gewetensangst gestraft wordt. Men zal mij welligt te gemoet voerendat mijne stelling niet alleen aanmerkelijke uitzonderingen lijdt, maar zelfs, dat zij niet als algemeene waarheid kan aangenomen worden, omdat men beweert, dat de voorbeelden veelvuldig zijn, dat degenen, aan wie algemeen een goede, zuivere smaak wordt toegekend, desniettemin, zedelooze menschen zijn. Maar ik spreek de hoofdstelling van dat beweerde stellig tegen. Zoo danige menschen bezitten geen goeden smaakzij ken nen er niets vandan den schijn. Zij mogen eene bibliotheek hebben, als een man van smaak een ander zal ze voor hen verzameld hebben. Zij mogen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 232