In onderscheidene Zeeuwsche steden is deze tra- fijk lang eene rijke bron van welvaart geweest, van welke na slechts eene llaauwe schaduw in een paar zoutkeeten is overgebleven. Een bewijs van de^ uitgestrektheid der selnering te Zierikzee is de reeds genoemde Zelke. Het is een vrij hooge heuvel aan de zuid-oostzijde der stad nabij het sas, hetwelk tot spuijing van de haven in het Dijkwater ligt. Dezelve bestaat uit de asch der darink, die overgebleven is, nadat het zout er uit was getrokken. Ten noorden van het Dijkwa ter lag in vroeger tijd een soortgelijke heuvelwaar van de stof van tijd tot tijd door de stad verkocht en naar de glasblazerijen vervoerd is. De nog be staande Zuidzelke zal met der tijd' denkelijk hetzelfde lot ondergaan. Tot hiertoe dient hij alleen tot eene uitspanningsplaats voor de Zierikzeesche jeugd, die er op Paschen met paascheijeren rolt en zich ver maakt. Men heeft van den met welig gras begroei den heuvel een allerschoonst gezigt. Oostwaarts op rust het oog op de vruchtbare velden van Duive- landen ontdekt de torenspitsen van Ouwerkerk en Nieuwerkerkterwijl Oosterland zich achter het be vallig geboomte verschuilt. In het zuiden ziet men over korenvelden heen de Oosterschelde met^grootere en kleinere vaartuigen, en de Bevelanden daarach ter westwaarts de nieuwe haven van Zierikzee ter zijde der stad. In het noorden rijst de spitse 138

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 246