geene mogelijkheid duidelijk te maken zijn. Deze afhankelijkheid van het verschilzigt is dan ook de oorzaak datofschoon in een zeker tijdvak, b. v. eene eeuw, veel meer zons— dan maans—verduisteringen invallen echter voor eene bepaalde plaats, b. v. ons vaderlandde ziglbaarheid der eerste veel zeldzamer is, dan der laatste, \ooral is dit het geval met bijzon der groote eklipsen en bepaaldelijk met de totale of ïingvormige. De laatste is uitstekend in ons vaderland waargenomen den 7 Sept. 1820, en geen onzer lezers kan hoop voeden, die nogmaals te zullen zien; want de eenige in onze eeuwdie daarvoor zou kunnen in aanmerking komenzou die van 19 Augustus 1887 zijn van welke het evenwel nog eenigzins onzeker is. Niet dat de sterrekunde niet ver genoeg is gevorderd, cm de eklipsen van volgende jaren naauwkeurig te berekenen maar het komt hier op zoo vele kleine bij-rekeningen aan, dat de ongeloofelijk omslagtige arbeid van den Hoogleeraar Hallaschka, die alle zons-verduisteringen in Europa, gedurende de 19e eeuw zigtbaar, met veel vlijt en geduld heeft berekend, zeker bij de allernaauwkeurigste berekening hier en daar nog wel kleine wijzigingen zal ondergaan. Wij hebben voor eenige jaren twee -voorbeelden gehad van grooter eklipsen, dan de voorloopige berekening had aangewezen. Die van 9 October 1847 was reeds in het begin dezer eeuw opgegeven de grootste te zijn, die gedurende deze eeuw in ons vaderland zou zigt- LX VI.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 74