162 die deze gedenkstukken getroffen heeften van den indruk, dien de bezigtiging van den bouwval des brands op een' onzer uitmuntendste oudheid minnaars in Domburgs nabijheid te weeg heeft gebragt. Daarom biede ik die mededeeling aan Nehalennia eerbiedig aan. Zij is ontleend aan een' brief van een' vriend (van den 26 jl.) dien ik thans zonder onbescheiden te zijn, niet durf noemen, maar van wiens vriendschap ik verschooning ver wachtdoor zonder hem vooraf te raadplegen, gebruik te maken voor het publiekvan een vriendschappelijk schrijven, hetwelk niet voor de pers bestemd was. De tijd daartoe was te kort, en het belang der mededeeling naar mijn oordeel te grootom daarmede niet nog dezen jaargang van Nehalennia te versieren. Tot mijn leedwezen, zoo schrijft mijn geachte vriendweet ik u weinig anders te meldendan dat verre weg het meeste der Domburgsche oud beden bij den brand van den 10 dezer onherstel baar is verloren gegaan. Toen ik mij twee dagen later naar het tooneel der verwoesting begaf, vond ik toren en kerkop het muurwerk nageheel leeg gebrand. In plaats van den hoogen toren, die zijne slanke naald zoo schilderachtig uit het geboomte ophief en al in de verte de plaats der bestemming aankondigdezag ik nu eene lage en onaanzienlijke stomp, waarde lucht van alle zijden

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1849 | | pagina 188