233. den Roxencus aan Flakkée. Doch Schouwen stak daarentegen weer ten westen een Rooden neus (Re- nesse of Riedenesse) uiten Duiveland ten oosten een Bruinen neus. Daarenboven had Philipsland nog een GreveneusTholen een Scherpen neus en een Staveneus Zuidbeveland een Gerveneus en een Sel- of Zoutneusterwijl eindelijk oudtijds nog eenige Steenneuzen tusschen dat eiland en Walche ren als op de wacht gezet waren Wat eene enkele opmerking toch veel lichts kan verspreidendoor deze is niet slechts Zeeland eenige neuzen rijker geworden, dan het vroeger wasmaar zijn ook aan GroningenVriesland Noord-IIolland enz.eenige kleine en groote nessen of neuzen aangedraaidvan welke sommige ruim zoo diep in het nat steken als de Zeeuwscheeen nieuw en sterk bewijs voor de stellingdat het woord nesgeen' drassen of waterigen grondot zoo als de Zeeuw zou zeggen geen soort van begroeide schorren kan aanduiden." 2. Onder de Zeeuwsche schrijvers, welker geboor teplaats niet bekend isnoemt de la rue Gelet terd Zeeland, bladz. 549) ook corn martin, ver vaardiger van eene Genealogie der Foresliers en J. AB UTRECHT DRESSELHUIS.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1849 | | pagina 261