30. zoo het mij voorkomt tusschen de jaren 1620 en 1623. Hij moet dus zijnen vader, die gelijk wij za gen in 1628 overleedvroeg verloren hebben echter genoot hij eene zorgvuldige en aan het aanzien van zijne ouders evenredige opvoeding. Waarschijnlijk heeft hij in zijne geboortestad op de Latijnsche school het onderwijs van den rector DAVID PALUDANUS of VAN DEN BliOECKE genoten 1 zeker is hetdat hij zich in 1638 naar de liooge- school te Utrecht begaf, om zich op de regten toe te leggen. 2 Of hij aldaar gepromoveerd werd is mij niet gebleken, maar wel dat bij zich nog in 1647 aan die hoogeschool bevond. Ilij zelf leert ons dit op bl. 82 zijner Cronijk. Ilij verhaalt al daar hoe op den 5 januarij 1647op het strand bij Domburg een aantal gedenksteenen meest aan de godin Nehalennia gewijd, ontdekt werden. Ik selfs voegt hij er bijkorte dagen daernaom de Winter Vacatitie van d' Aecademie t' Utrecht in Middelburg gekomen hek mij terstond daer na toe begevenen d' opschriften van ses voornae- een me Steenen met eigen hand uitgeschreven WW 1. Over de Lat. school te Goes zie de volgende bij drage van Dr. R. c. H. RÖMER. 2. Wijlen de hoogleeraar moll meldde mij Ik vind dat onder 't rectoraat van gdilieimus van der straten of stratënus j van 1638 op 1639 is ingeschreven matthaeüs smaliegange Goesa-Zclandus." Meer had zijn hoog gel. omtrent hem niet in de boeken der Academie gevonden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1849 | | pagina 65