des Prins van Oraenjendat als ikdoor een Plaatsnyder verzocht op het jaar 1665, wanneer Engelauds en des Bisschops oorlog ons Vaderland plaagde, wenschende den Prins tot onser aller welstant in Hooge Ambten gevordert te sienhet gedicht onder een plaat ter eere van Syne Hoog heid gemaekt had, ik daerover in 't begin des jaars 1666 voor den tyt van een jaer uit Amster dam werd gebannen daer de Plaetsnydertegens sijn belofte van dat sonder toestemming deser re gering niet aen den dach te brengenbedrogen door dat yder Heer in syn bysonder hetzelve ge dicht niet wilde verwerpenmeenende genocgsa- ine toelating te hebben, sulks in 't licht had ge geven." Niet lang na dien tijd schijnt hij zich in Zee land hetzij dan te Middelburg of ter Goeste hebben nedergezet, alwaar hij mij voorkomt in het schrijven en vertalen van boeken zijn bestaan gezocht te hebben. Doch ongetwijfeld heeft hij toen reeds bouwstoffen verzameld voor zijne Kronijk van Zeeland. Het onderzoeken en bijeenzamelen van alles wat Zeelands oudhedenaanzienlijke geslachten en geschiedenis betrofschijnt de heer- schende zucht zijns levens geweest te zijn. Daar aan offerde hij tijd en rust op maar daardoor ook verviel hij in uitgavenwelke buiten even redigheid waren tot zijne inkomsten. Aan het 4.3.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1849 | | pagina 69