125
is geweest. Zeeland althans verklaarde zich open
lijk voor het gevoelen van den prins en verwierp het
bestand, toen de meeste gewesten tot de aanneming
gezind waren1. Fier en moedig op hetgeen het tot
hiertoe vermogt had en voortaan vermogen zou, ge
voelde het minder behoefte aan eene vredeshande-
ling: zelfs vreesde het dat de handel daarbij naar
Antwerpen zou overgaan. Maar verdient het daar
om beschuldigd te worden, dat het om bijzondere
belangen de algemeene heeft gering geacht? Dieper
zien en juister oordeelen wijwanneer wij zeggen
dat de zorg voor bijzondere belangen noodwendig
invloed had op de beschouwing van het algemeene
welzijngelijk ook Hollands gedruktheid door den
oorlogslast invloed had op zijne meening, dat voor
het algemeene welzijn de vrede wenschelijk was.
Zoo verwierp dan Zeeland het bestand en om de
aanneming zoo goed als onmogelijk te maken beriep
het zich op de Unie van Utrecht, volgens welke
(art. 9) geen verdrag met den vijand mogt gesloten
worden dan bij eenparigheid van stemmen. Er ont-
(1) (Dat Zeeland reeds vroeg tegen alle vredes-onderhan-
deling met Spanje was, blijkt nit onderscheidene gedenk
penningen: 1592: Ne temere, latet angms sub herba; 159.3
Qui stat videat ne cadat; 1594: Pacem ostentat sed hoe agi-
tur; 1595: exspecta Dominum, viriliter age; 1608: tquone.
credito Teucri, enz.