138 vaar dreigde, bij tijde van vrede of bestand, dat aan land en kerk zeer ligt de grootste onheilen konden overkomen tot schade van den uiterlij- ken staat en de zielen der inwoners tenzij de religie met gemeen consent als met ééne hand werd voorgestaan en bevorderd." Indien nu dit vertoog slechts voor kennisgeving ware aangenomen, zou het misschien minder de aandacht trekken, als zijnde de taal van kerkelijke personen, die ligtelijk geacht worden op het stuk der religie eenzijdig in hunne beschouwing en overdreven in hunne bekom meringen te zijn. Maar wij zagen reeds hoezeer de zaak der religie den Staten op het harte woog. Met nadruk geven genoemde predikanten hun ver trouwen te kénnen, dat zij geene vergeefsche po ging zullen hebben aangewend. En zij hebben zich in dit vertrouwen niet bedrogen. In de vergade ring van 2 junij 1645 werd goedgevonden, ingeval predikanten eenig schriftelijk antwoord mogten ver langen, hun generale verklaring te doen van de op- regte intentie en ijver der Staten van Zeeland tot maintenement van de ware Gereformeerde religie. Meer dan deze generale verklaring kon wel niet gegeven worden uit hoofde van hetgeen ter verga dering van 31 mei was verhandeld en dit brengt ons op het standpunt van Zeelands handelingen met de

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1850 | | pagina 154