153
Ook deze zaak lieeft tusschen de Algemeene Sta
ten en die van Zeeland een punt van verschil op
geleverd. De bezending der Generaliteit naar Wal
cheren waarvan wij reeds gesproken hebben zocht
de bewilliging van Zeelands Staten te verwerven
dat de demolitie der genoemde forten buiten het
verdrag zou blijven, in dien verstande, dat men
met de Spaanschen hierover nader spreken en han
delen zou. Doch het was te vergeefs. In het pro
test, waaruit wij eene zinsnede tot leiddraad onzer
beschouwingen hebben gekozen, beklagen Zeelands
Staten zichdat hunne grief op dit punt niet is
weggenomen. Werkelijk heeft men naderhand aan
deze klagt eenig gevolg gegevenen zijn in het 68ste
artikel veranderingen gemaakt. Doch Zeeland kon
in deze veranderingen geene voldoening vinden.
Bij acte van 3 junij 1648 geven zij hunne „verwon-
dering te kennendat men in het regelen dezer
zaak nog meer achterwaarts dan voorwaarts was
gegaan, aangezien de Spaanschen door het ver-
handelde meer voordeel en zij meer nadeel ver-
kregen hadden: dewijl deze zich alleen verbon-
den hadden tot de demolitie van de forten die
hun onnut waren en tot last verstrekten, blijven-
de in wezen gelaten diegenewelkebij verande-
ring van tijd, dezen Staat, en particulierlijk de