y. o. IILiDVULlING. «Droogt @asteïgl)<mi>«rs. Wat zijn," vroeg mij mr. s. de wind, v drooge gasterij- houdersdie in de stads-notulen te Middelburg enkele malen genoemd worden Hij voegde er bij in de stads-rekenin- gen komt voorghegeven den Droogen JonckersIs het eene soort van kwakzalvers Mijn antwoord waskiliaan zegtDrooge gastDraelgast Umbra Coenipeta dat zijn dus menschendie ergens (om geld) ten eten gaan. In vroegere tijden kon men zich niet, zoo als thans, in de herbergen, waar gelag gezet werd, van spijze voorzien. Ten behoeve van vreemdelingen of van hendie geen bepaald kosthuis haddenmoest dusvooral in de koopsteden waar allerlei menschen van elders kwamen gelegenheid zijn om eten het droogete kunnen bekomen zoo als een dronk in de herbergen. Drooge gasterijhouders zullen dan de eigenaars zijn van zoodanige spijshuizen of, zoo als ze later heetten en in de groote steden nog bestaan gaarkeukens. En de naam drooge duidde aan, dat er niet getapt werd. De uitlegging voldeeden erlangt daarom een plaatsje op dit anders ledige blad. (1) Zie dit woord 111 dezen zin gebruikt bij hübat. E/t. 1 V28 en Sat. li. vut. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1850 | | pagina 236