249 liersteld tusscben den magistraat van St. Maartens dijk en het gilde van St. Jacob, is mij onbekend. Zooveel echter is zekerdat de broederschap ook thans geenszins werd ontbonden, en nog in het be zit en genot bleef der gilde-goederen. Dit blijkt mij al weder uit verdere aanteekeningen van den kerkeraad. Ook dezehoewel minder ijverend dan vroeger tegen de broederschap van St. Jacob, hoopte steeds op de ontbinding van het gilde, en was er, zoo lang dit geen- plaats vond, slechts op uit, om in zijn belang voordeel te trekken van de inkom sten der confrérie. Het schijnt dan ook, dat de broeders van St. Jacob, misschien wel om de ker- kelijken eenigermate te verzoenen met de instand houding van het gildeen om niet meer van hen wegens deelneming aan deszelfs bijeenkomsten en maaltijdente worden bemoeijelijktbelofte hadden gedaan, van, na een matig gebruik van spijs en drankhet jaarlijksch provenu der gilde-goederen te zullen uitdeelen tot spijziging en kleeding van arme en gebrekkelijke menschen. En inderdaad, tot loffelijker en nuttiger einde hadden voorzeker de St. Jacobs broeders hun' overvloed ook niet kunnen aanwenden. Doch gelijk het gaat met mensche- lijke beloftenwelke niet altijd worden nagekomen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1850 | | pagina 267