15
van zijne grootte, zijn eigen eind of gedeelte dijks
te onderhouden (mieuis Charterb. I. 554.) Van deze
gewoonte is in Schouwen nog het overblijfsel in
de zoogenaamde dijlcrekeningen te vindenen in Hol
land is dezelve aan de rivieren nog in volle aan
wezen. Zoodra er nu voor het gedeelte dijks, met
welks onderhoud men henevens zijne buren be
last was een voorland kwam hetgeen bedijkt en
waardoor het gemelde deel dijks droog gemaakt
werd, zoo raakte men bevrijd, gelijk natuurlijker
wijze plaats moest vindenom den droog geworden
dijk te onderhouden, want die drooge dijk werd
niet langer van de zee beschadigd en had dus geen
onderhoud noodig.
De landen dan, aan welke zoodanig voordeel te
beurt vielwerden vervolgens vroonhayman of
vrijlanden genoemd, en dezelve behielden dit voor-
regt zoolang de dijk in quaestie droog bleefja
zelfs verloren zij hunnen vrijdom doorgaans niet
al was het dat de droog geworden dijk naderhand
afgekaaid werd, en de daar voor bedijkte landen,
met den achter gelegen polder zich vereenigden.
Dit een en ander blijkt uit hetgeen wij zien dat
nog plaats heeft. B. v. de polder van Oudstrijen
groot 149j gemeten, is geheel vroon advis Relcenka-
(1) (Was tot voor eenige jaren. V. O.)