20 de scheepsreedeop welke de schepen schoongemaakt en geteerd werdenhetgeen wij kalefaten noemen, voor welke omstandigheid, en wanneer het gebragt wordt tot dien tijd, dat dit water, door 't opko mende spreeuwen-moeras (calfsteert) ondiep werd, de plaats aldaar niet ongeschikt schijnt geweest te zjjn. Want aan gegraven sluis, of sasgrachtgelijk de naam sas en gracht toelaat, kan en mag niet ge dacht worden, gemerkt in gegraven grachten geen spaart, of opgereese, opgespronge schorren, gelijk de naam spaart verkort voor spuitaartzoo als reeds ge zegd is te kennen geeft, noch geen aanwerp van de zeezoo als lager zal gezien worden, dat de Stadboekten noorden van Sassegracht gelegen moet zijngevonden worden. Behalven deze Sassegracht, heeft men ten noor den aan 'tgemelde calfsteertof spreeuwen-moeras, een deel der meerder uitgestrekte poelen, welke onder de benaming van de Booneputten zich verder noordwaards heen uitstrekken. Zoo deze putten of poelen niet al eens water mogten geweest zijn, wa- becoorde; Vijfeeters voor Vijgeeters; Drieannen- voor Drie- annatenland ('t drooge schor of het land der eendvogels); Kaas en brood voor Caaienbroodelders Boonenbrood en Broodloo "■enoemd, zijnde de moerassige oevers, of boorden, welke men nu slikken of weilanden noemt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1850 | | pagina 32