69 had hebben namelijk a. De eene van 's Graven wege, over het gan- sche ambacht in deszelfs geheele uitgestrektheid ge daan en dadelijk nadat de bedijking volvoerd was en dus op zulk een tijd, wanneer de geulen, kre ken valeijenmoerassen en dergelijke onlanden in derzelver beloop nog in wezen waren welke in de opmeting niet begrepen werden. b. De andere, welke door de polder-directie ge daan werd over elk perceel in het bijzonder, ten einde eene bepaling te kunnen maken wat elk geërfdenaar het getal van de gifte van zijn perceelin de algemeene jaarlijksche dijks-onkosten moest opbrengen. Deze laatste opmetingen zijn na tuurlijk van lateren datumen kwamen niet te pas voor dat er geërfden in de ambachten aanwezig waren, welke er niet dadelijk na de indijkingen geweest zijnaangezien het in de vroegste tijden aan de ambachtsheeren niet geoorloofd wasden baatgevenden eigendomdat is de opppervlcdcte der lan den in het ambacht door hen bedijkt, te verkoo- pen, want zij waren verpligt dezelve, als gevolgen van het ambacht, aan zich te houden (zie van de spiegel, in de memorie van ambachtsheeren, Ao. 1795 bl. 20, 21.) Dan daar de Graven van dit beding allengskens vrijdom gegeven hebben, en de ba"'

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1850 | | pagina 81