zo 21 *>23« moedelijk exemplaren uit het Waddengebied de Delta bezoeken (Meinin- ger e.a. 1984), een toename die in de telling van 1981 niet is vast gesteld Figuur 56 Zilverplevier (Pluvialis squatarola) De verspreiding van het geringe aantal Zilverplevierwaarnemingen over de gehele periode oktober 1980 tot april 1983 is weergegeven in fig. 55. Slechts een enkele keer wordt de soort ook binnendijks waargenomen. Het maximum aantal tijdens een telling waargenomen vogels bedraagt 23. Ook bij deze soort wijken de aantallen af van die welke werden vastgesteld tijdens speciale tel lingen bij hoog water in de periode 1984-1987 Bouwman1987welke zijn afgebeeld in fig. 56. Vooral tijdens de trek naar de broedgebieden in mei neemt de Westerschelde een groot deel van de in het Deltage bied waargenomen Zilverplevieren voor zijn rekening (Meininger e.a., 1984) ï+ixi eee Goudp1ev1er =80^81 Figuur 58 Goudp 1 evi i er ~D J F Figuur 57 l-58ex -230 -500 -750 Goudplevier (Pluvialis apricaria) -ïfie i >1230 Jk. Door zijn afhankelijkheid van op en vlak onder de bodemoppervlakte levende dieren (insecten en hun larven, wormen, slakken e.d.) is de Goudplevier gevoelig voor koude perioden, wanneer dit voedsel minder goed bereikbaar is. De zogenoem de 1vorstvlucht1 die dan plaatsvindt wordt goed geillustreerd door de aantalsverschillen tussen de relatief zachte winter van 1980/81 en de veel koudere van 1981/82 (fig.57, alle waarnemingen van pleis terende Goudplevieren). De verspreiding in november, december 1980 en januari 1981 (gemiddel de aantallen per gebied over de drie tellingen) is te zien in fig.58. Kievit Apr i 1 Figuur 62 Vergel ij ken we dit voorkomen met het beeld dat is weergege ven in Mullié en Meininger (1978) -zie fig.59- dan blijkt dat opnieuw midden Walcheren onbetwist het Goudplevieren- gebied is,maar dat het zwaar tepunt van jaar tot jaar kan verschillen. De hoge aantal len tussen Meliskerke en Aag- tekerke in 1980/81 zijn niet terug te vinden in de gegevens van Mullié en Meininger. Kievit (Vanellus vanellus) Het aantalsverloop van de Kie- Fi9uur 59 vit vertoont, zoals verwacht mag worden, grote overeenkom sten met dat van de Goudple vier. De snavelvorm en de daarmee verbonden fourageer- wijze verschilt weinig tussen beide soorten en ook de Kie vit is dus gevoelig voor het effect dat vorst en sneeuw hebben op de bereikbaarheid van voedselbronnen. In tegen stelling tot de Goudplevier keerden de Kieviten na de vorstperiode in februari 1982 wel snel naar Walcheren te rug (fig.60). Dit verschijnsel wordt ook in de Atlas van de Nederlandse Vogels opgemerkt. In de figuren 61,62 en 63 zijn de waarnemingen uit respectie velijk november 1980 tot en met februari 1981 (gemiddeld), april 1981 en uit het broed- vogelinventarisatieverslag van Van Zuylen over 1981 en 1982 weergegeven. Gezamenlijk 1-3#* -10 -15 -20 jf >20 =gr®nc teloebied V>100 ex Q1-30#* -100 -150 -200 -230 Kjom A t Noy-F»b Figuur 61

Tijdschriftenbank Zeeland

't Zwelmpje | 1988 | | pagina 12