28 Resultaten 5jaar BMP-Oude Veerseweg vsks a 10. 5 091252 Arnhem A J 8 km 5.197.085 Arnhem AJ H- 45674 Bruxelles AJ 78 km L-53938 Bruxelles KM 61 km L-53526 Bruxelles KM 74 km 5.150.310 Arnhem MWesseling -pullus -pullus -2 kj -3 kj -2 kj -pullus 4 km AJoosseWAlexanderstraat 13.06.7_7 Middelplaten Veerse meer 09.07.88 QuarleshavenZuidsloe dood gevonden vers'(broedvogel) 23.06.84 QuarleshavenZuidsloe 02.08.88 Kerncentrale Borssele dood gevondenniet vers 22.08.82 Nieuwpoort,W-Vlnd.België 02.08.88 N.v.Quarleshaven,Zuidsloe dood gevonden, niet vers 01.11.83 \l 1 ierzele 0-Vlnd België 06.08.88 QuarleshavenZuidsloe dood gevonden 25.03.84 Voorde, 0-VlndBelgië 06.08.88 Quarleshaven Zuidsloe dood gevonden 17.07.79 Westenschouwen,Sch-Duiveland 10.08.88 Strand Westenschouwen dood gevonden, niet vers 21, 4388 HZ Oost-Souburg Gedurende het afgelopen broedseizoen werd voor de vijfde maal in het kader van het landelijke "broedvogelmonitoringpro ject" =BMPin de buurt van de Oude Veerseweg tussen Middelburg en Veere, een gebied van voornamelijk gras- en bouwland geïnventariseerd. Wilde eend, Scholekster,Graspieper, VeldleeuwerikMerel en Huismus 'le veren' samen 50 tot 60?ó van het to taal aantal broedparen. Sinds het begin van de inventarisaties in 1984 zijn opmerkelijke variaties opgetreden in het totaal aantal vastgestelde broedparen (territoria) in dit ge- bied(zie fig.).In 1985 was dit aan tal met maar liefst 30?ó afgenomen t.o.v.het jaar daarvoor. Van 1985 op 1986 daalde het aantal nog eens met 7en het jaar daarop met l?ó. Dit jaar-1988- is het totaal aantal broedparen weer gestegen. Er werden voor alle soorten tesamen ongeveer 27meer territoria vastgesteld dan in 1987. Welke oorzaken zijn voor deze veranderingen verantwoordelijk? Ofschoon er variaties zijn in het agrarisch gebruik van het gebied (grasland werd soms omgezet in bouwland) lijken die niet samen te hangen met de aantalsontwikkelingen. Het patroon dat naar voren komt doet vrijwel direct denken aan de opéénvolging van drie strenge winters (1984/85; 1985/86 en 1986/87), waarna een zachte winter volgde. Van de broedvo- gelsoorten die de belangrijkste bijdrage leveren aan het aantal broed- paren(zie boven) is bekend dat ze de winter niet ver van huis door brengen. De 'slachting' die door de eerste strenge winter werd aange richt is daarbij duidelijk hoger dan die van de tweede en de derde.Dit suggereert dat de zwakste vogels het eerst sneuvelen. ïeex -302. .•xyvX/--.*-. X' V\' v"x XxSöo X'Sc'x'k Bij de presentatie van deze gegevens op de werkgroepsvergadering werd opgemerkt dat een en ander wellicht ook verband houdt met de weers omstandigheden in de broedtijd. Ik geef u de beschrijving door het KNMI voor de maanden maart, april en mei: 1984 vrij zonnig zonnig zeer somber vrij koud zeer droog koud zeer nat 1985 zeer somber vrij somber somber vrij koud nat warm 1986 vrij somber somber zonnig vrij koud zeer koud tamelijk warm nat 1987 zonnig zeer zacht zeer somber zeer koud droog zeer koud zeer nat nat 1988 zeer somber zonnig vrij warm zeer nat zeer droog BMP-geb i ed Na het lezen van deze beschrijvingen en vergelijking met de broedresulta- ten kom ik niet verder dan zo'n gevoel van "'t kan vriezen of 't kan dooien". Dat wil zeggen dat er voor mij geen duidelijke relatie tussen de beschreven weersomstandigheden en de broedgegevens naar voren komt (aanduidingen van het KNMI als 'aan de zachte kant' heb ik helemaal maar weg gelaten). Welke omstandigheden, anders dan de echte extremen voor de paarvorming en het territoriumgedrag (factoren die gebruikt worden bij de vertaling van vogelwaarnemingen naar broedgevallen) van belang zijn is niet gemakkelijk aan te geven. In de tweede figuur is weergegeven hoe snel het aantal ooit als broed- vogel vastgestelde soorten is geste gen in die eerste vijf jaar. Uit dat aantalsverloop blijkt dat er nog geen verzadiging optreedt. Ook het volgen de seizoen kunnen we dus weer een aan tal 'voor het eerst als broedend vast gestelde soorten' verwachten. Zowel het verloop van het aantal vast gestelde territoria/broedgevallen als de gegevens over het aantal "nieuwe" broedvogelsoorten in de eerste vijf seizoenen van het gevolgde BMP-gebied laten zien, dat een éénmalige inven tarisatie van een gebied zich niet leent voor al te harde uitspraken over de soorten die daar broeden of hun aantallen. Wel kan een analy se van de samenstelling van zo'n gebied (terreintypering) samen met kennis van de broedvogelsamenstelling in andere vergelijkbare gebieden van dezelfde aard (qua samenstelling van de broedvogelbevolkingals het BMP-gebied met behulp van informatie over de jaarlijkse verschil len - zoals hierboven omschreven- op hun juiste (kwantitatieve) waarde geschat worden. Fred Twisk. Ellebooglaan 12, 4371 PT Koudekerke 40i 35 3» 25 2a 15 ia 5 Aantal <ooït> vastgestelde broedvoge1soort en 84 '85 '86 '87 '88

Tijdschriftenbank Zeeland

't Zwelmpje | 1988 | | pagina 16