L.II 1 19 8 mm mmi mm cmrm i wzrnmm wmmm immm oo c Kerkuil Midden Zeeland 400 Aantal prooien Figuur 1. Wat wegen de muizen? Huisspitsmuia n=woelmuis Bosapitsmuis n Veldmuis Aordmuis max. min. Bosmuis Gewicht (grom) Figuur 2. L. .1 Wart! mu's Spitsmui Ov.zoogd. Woelmui; Kattendijke '88 486 Grijpskerke '88 48i Nieuwland '88 721 Serooskerke '87 so Hoedekensk.'87 506 Borssele '84 654 Wemeldinge '84 140 Hulst '79 178 Koewacht '80 i°® aantal prooien Figuur 3. Kerkuil menu oren. Ze behoren met de eerste groep tot de knaagdieren. Spits muizen worden ingedeeld in een heel andere orde, namelijk die van de insecteneters. Volgens Van den Brink mag je ze omschrij ven als 'muisvormige dieren'.Ze zijn klein tot zeer klein, met een spitse snuit en leven vrijwel uitsluitend van dierlijke kost. Door hun ongunstige lichaamsver houdingen (huidoppervlak rela tief groot bij klein lichaamsvo lume) vertonen ze een hoge stof wisselingssnelheid en zijn dan ook gedwongen zomer en winter, dag en nacht voedsel te vergaren Wat braak je me nou? Door het moeste werk van Kees Mostert zijn recentelijk interessante gegevens boven tafel gekomen over de voedselkeuze van enkele Walcherse Kerkuilen. Strikt genomen is de term keuze niet erg op zijn plaats. Van al le uilen is de Kerkuil wel het minst kieskeurig als het om de samenstel ling van de maalt ij d gaat. Wanneer we voldoende braakballen uit pluizen vinden we vrijwel steeds alle voorkomende kleine zoogdiersoorten te rug. In figuur 1 is dit geillustreerd voor de situatie in Midden-Zeeland. De verhouding waarin de ware, woel en spitsmuizen worden verorberd kun je uitdrukken in aantals- of qewichts percentages. Door hun relatief grote lijf leggen Veldmuizen meer dan 1 t dubbele gewicht in de schaal als dat van de spitsmuizen (fi guur 2 Laten we de voorhanden zijnde in formatie over die verhoudingen in het menu van de Kerkuil eens voor verschillende plaatsen naast elkaar zetten. Figuur 3 laat zien welk aandeel de drie muizengroepen innemen op Walche ren, Zuid-Beveland en Oost Zeeuwsch-VlaanderenDe gegevens zijn ondermeer afkomstig uit de Nieuwsbrief van de Kerkuilen 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 percentage Werkgroep Zeeland, uit Nieuwen- huijse 1984 en van Luud Persijn. De bijdrage van de kleine spits muizen varieert van minder dan 20 tot meer dan 70(aantalsper centages). De variatie is uiter- aard nog groter wanneer we de verhoudingen uitdrukken in hoeveelhe den vlees. Deze variatie komt voort uit een van jaar op jaar, maar ook binnen één jaar wisselend muizenaanbod. In de wintermaanden is het aandeel van de spitsmuizen het hoogst (deze zijn dan veel meer bovengronds te vinden dan de soorten die bijvoorbeeld een wintervoor raad aanleggen (zie ook boven: ongunstige lichaamsverhoudingen). Door cyclische schommelingen in de stand spreken we eens in de drie (tot vijf) jaar van een zeer goed veldmuizen jaarIn die jaren neemt hun aandeel in het menu belangrijk toe. Naast genoemde variatie in de tijd zijn er ook verschillen van plaats tot plaats. Opmerkelijk is het verschil tussen de gegevens van Walcheren aan de ene en Kattendijke aan de andere kant (gegevens 1988). Bij navraag blijken de gegevens van Kattendijke betrekking te hebben op de zomer periode, de beste muizentijd van het jaar. In tegenstelling tot de Walcherse uilen moest het Bevelandse paar zich behelpen met de klei ne spitsmuisjesToch brachten ze nog twee broedsels groot (med. An- dré Hannewijk). Er moet wel sprake geweest zijn van een ware (Huis)- spitsmuizenplaag in Kattendijke! De gegevens voor Walcheren verto nen onderling veel overeenkomst. Zowel in Serooskerke, Grijpskerke als in Nieuwland is de bijdrage van Veldmuizen aanzienlijk. Deze soort is de meest dominante muis op niet te vochtig bouwland en in kort grasland De achteruitkijkspieqel Een wel vaker gehoorde mening is dat we tijdens onze rit naar de toekomst niet teveel in de achter uitkijkspiegel moeten kij ken. "Kerkuil bezig aan come-back" berichtte de PZC in januari van dit jaar. Ook op Walcheren neemt het aantal broed- gevallen weer toe. We weten allemaal dat het aantal Kerkuilen nog ver beneden dat van voor de strenge winter 1962/63 ligt. Nog in 1978 broedden, voor zover bekend op Walcheren 9 paar, tegen 4 paar in 1988. Dat niet alleen sneeuw en vrieskou slecht zijn voor de Kerkuilenstand maar dat ook het bieden van broedgelegenheid en een geschikt leefge bied een zeer belangrijke rol spelen is genoegzaam bekend. In de li teratuur over de Kerkuil kunnen we lezen dat het voedselaanbod voor een groot deel bepalend is voor zowel de overleving van de winter als voor het daaropvolgende broedsucces (aantal broedparenbroedsels eierenopgroeimogelijkheden voor de jongen). Ondergetekende houdt zich aanbevolen voor alle informatie die b ij draagt aan meer inzicht in de verschillen die er zijn en de veranderingen die optreden in de voedselsituatie van de uilen. Beschikt u misschien over braakbalgege vens uit het verleden? Als u bij machte bent om braakballen te verza melen (uilen niet storen graag!) probeer dan vast te stellen uit welke periode ze afkomstig zijn. Laten we hopen dat de opgaande lijn zich voortzet en dat de uilen een smakelijke toekomst tegemoet gaan. Dan hebben we straks misschien geen achteruitkijkspiegel meer nodig. F red Twisk Eellebooglaan 12, 4371 PT Dishoek te1 01185-1282 Kerkuil Walcheren 15 10 5 0 Aantal jongen 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 19861987 1988 B 6 Aantal broedgevallen 2 0 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988

Tijdschriftenbank Zeeland

't Zwelmpje | 1989 | | pagina 11