11
Walcheren vliegen Westkapelle bereiken, de naar het ZO ombuigende
kust eerst nog enkele kilometers volgen, voordat ze naar de Zeeuws-
vlaamse en Belgische kust overstaken. Evenals mijn eigen waarneming
in oktober 1956 toen langs deze ZO verlopende kust vinkentroepjes
de Nolledijk bereikten en af en toe
probeerden naar Nieuwvliet over te
steken. Na enkele tientallen of hon
derden meters keerden ze terug, ter
wijl er steeds meer troepjes aankwa
men. Toen een veel grotere troep het
nogmaals trachtte, lukte het tenslot
te toch. De eerste waren al een heel
eind toen de laatste als het ware
meegezogen werden. Desalniettemin
zijn er toch meermalen vinken in Antwerpen en omgeving waargenomen,
die in de Zuidhollandse duinen kort tevoren waren geringd. Bij waar
nemingen bij Ellewoutsdijk werden vinken gesignaleerd in oostelijke
richting tijdens de najaarstrek, zij het bij zwakke O-wind.
Waarnemingen van Tinbergen e.a. in het Hollandse duin geven aan
dat er een verband is tussen windrichting en windkracht enerzijds
en de hoogte, waarop gevlogen wordt tijdens de trek, anderzijds.
Het blijkt dan, dat bij tegenwind lager wordt gevlogen, bij zijwind
middelhoog en bij meewind hoog. Neemt de windkracht toe dan wordt
bij tegen- en zijwind lager gevlogen; bij meewind blijkt dat niet over
tuigend
Een ander aspect is dat vogels op de trek niet graag laag vliegen.
"Kruipen" spreeuwentroepjes als het ware over de duintopjes, dan
is dat het gevolg van een stevige tegenwind. Bij wind van opzij vlie
gen de vogels schuin op de wind. Het resultaat is dat ze ten opzich
te van de aarde precies dezelfde baan afleggen als bij wind recht
van voren. Ze bereiken daarmee niet af te drijven. De theorieën hier
over zijn niet eensluidend. De oriëntatie boven land kan heel anders
verlopen dan boven wateroppervlakten. Boven land is het mogelijk op
bepaalde objecten te letten en de richting (eventueel de voorkeurs
richting) vast te houden. Boven zee (ook enkele honderden meters
van de kustlijn) is dat moeilijker en is gesuggereerd dat dit zou
kunnen op de golflijnen. Buiten de branding en op open zee is dat
moeilijker als ook de windrichting gaat veranderen. Interessant in
deze is het artikel van D.A.
Vleugel (1962) over navigatie
van dagtrekkers boven zee.
Een zeer interessante studie
over de oriëntatie is de 37e
publicatie van het Vogeltrek
station Texel, nl. de disser
tatie van mevrE.MGruys-Casi-
mir(1965) :"0n the influence of environmental factor on the autumn
migration of Chaffinch and Starling. A Field Study." en het commen
taar van D.A.Vleugel (1966).
Als we deze invloeden op de herfsttrek beschouwen dan kunnen we
trachten dit in te brengen bij de trek over Walcheren. "Het" punt
na de gestuwde trek en de breedfronttrek over de eilanden Goeree-
Overflakkee, Schouwen-Duiveland en Noord-Beveland is Westkapelle.
Hier zien we een aantal complexe toestanden, die eerder beschreven
zijn door J.Chr.Wedts de Swart (1965) in zijn artikel "Vogeltrek en
Deltawerken". In dit artikel, gesteund door vele waarnemingen komt
hij tot de conclusie dat een vogeltroep die zich aanvankelijk als
4
één formatie voordeed, zich in delen splitst bij goed zicht en niet
te sterke wind:
vliegt in voorkeursrichting iets meer W naar Engeland waar spreeu
wen en vinken (vooral de <j><j>) overwinteren
een deel buigt wat zuidwaarts en vliegt richting W-Zeeuws-Vlaan-
deren en Belgische kust
een deel volgt de Zeedijk om bij het Zuiderhoofd toch over te steken
een deel wijfeit en strijkt eventueel neer en volgt later de Zeedijk
een deel gaat ZO-waarts en later 0-waarts, eventueel tot het Ant
werpse, om dan weer de oude voorkeursrichting te gaan volgen.
Een en ander is zeker belangrijk bij het verder waarnemen van de trek.
In het bijzonder is het juist waarnemen van de trekrichting, de wind
richting, de windkracht, de gemiddelde trekhoogte en de grootte van
de troepen van groot belang.
Moge het bovenstaande ons tot voordeel strekken bij onze waarnemin
gen en in de interpretatie daarvan.
Vlissingen, 20 juli 1989
JCLodder Cort van der Lindenlaan 7, 4384 KH
Li teratuur
Vlissingen
BimrmaLSLensink R 4 Linnartz L. 1986. Hoogte van breedfronttrek boven Twente:
een vergelijking van radar- en visuele waarnemingen in oktober 1984,
Limosa 57: 150-165
Buurma,L.S. 1987. Patronen van hoge vogeltrek boven het Noordzeegebied in okto
ber. Limosa 60: 63-74.
Deelder C.L. 4 Tinbergen L. 1947. Waarnemingen over de vlieghoogte van trekken
de Vinken (Fringilla coelebs) en Spreeuwen (Sturnus vulgaris). Ardea
35: 45-73.
Deelder C.L. 1949. On the autumn migration of the Scandinavian Chaffinch (Frin
gilla c. coelebs L.) Ardea 37: 1-88.
Deelder C.L. 1952. Some historical data on the relation between wind direction
and migration of Chaffinches. Ardea 40: 63-66
Daanje A. 1933. Vlaktevrees bij trekkende Vinken. Ardea 22: 158-164.
Dobben W.H.van. 1953. Bird migration in the NetherlandsIbis 95: 212-234.
Dobben W.H.van. 1980. De kinderjaren van het Vogeltrekstation.Limosa 53: 129-136.
Geyr von SchweppenburgH1922. Zur Theorie des VogelzugesJournfOrnithologie
Bd70
id
id
id
1927.
1931
1939.
Die mitteleuropaische SW Breitefront. Id. Bd 75.
Zug bei starken Gegenwind. Vogelzug Bd.8
Stuwbaan= Leitlinie. Vogelzug Bd. 10
Gruys-CasimirE.M. 1965. On the influence of environmental factor on the autumn
migration of Chaffinch and Starling A Field Study. Arch.Néerl. of Zool.
Tome XVI, 2: 175-279.
Klomp H.1956. The altitude of Chaffinch migrationArdea 44: 235-239.
Krug H. 1964. Voorjaarstrek van de Kievit. Natura 61.5:63-64.
Oordt GJvan1936Vogeltrek, met veel literatuuropgaven.
Palmen, J.A. 1876. Uber die Zugstraszen der Vogel. Leipzig.
Perdeck,A.C. 1970. The standard direction of the Scandinavion Chaffinch during
autumn migration throughout its area of passage. Ardea 58:142-170.
Perdeck.A.C. 4 G.Speek. 1984. A radar study of the influence of expected ground
speed, cloudiness and temperature on diurnal migration intensity.
Ardea 72.2: 189-198.
Schols,R. 1987. De naar geslacht gescheiden najaarstrek van de Vink (Fringilla
coelebs) in ZLimburgLimosa 60: 119-122.
Thienemann, J. 1931. Vom Vogelzug in Rossitten.J. NeumannNeudamm
Tinbergen,L. 1941. Over de trekwegen van Vinken. Ardea 30: 42-73.
id. 1941. Over de rol van de Hollandse duinenrij bij de oriëntatie van
trekkende Vinken en Spreeuwen. Limosa 14: 1-20.
id. 1949. Vogels onderweg. Scheltema 4 Holkema, Amsterdam.
r