BIOTOPENONDERZOEK Bij het schrijven van proefartikelen voor de avifauna van Walcheren blijken we te stuiten op het nagenoeg ontbreken van gegevens over de biotopen waarin vogels worden waargenomen en wat deze vogels eten (op Walcheren) Ondergetekende heeft enkele malen een proefgebied geïnventariseerd en de getelde vogels per biotoop genoteerd. Bv. op 4 september 1990 werd een gebied je tussen de Amebrug-Kleverskerke-Kanaal door Walcheren geteld. Een dergelijk kleinschalig onderzoek levert toch al leuke gegevens op (al kunnen zij een vertekend beeld geven). Alle getelde Spreeuwen (205), Goudplevieren (45) en Kievitten (67) werden bijvoorbeeld op grasland waargenomen (waarbij overigens weer onderscheid werd gemaakt tussen kort/lang/egaal/hobbelig/nat/droog gras land) Soorten als bv. Kauw bleken echter diverse biotopen te prefereren (bonenakkers,stoppelvelden en grasland). Ook bij deze soort had echter het grasland de voorkeur (75%)Verder bleken aardappel- en uienakkers bi jzonder soortenarm te zijn (alleen enkele Graspiepers). Op de vogel werkgroepvergaderingen van september en oktober is aan de aanwezige leden gevraagd of ze wilden meewerken aan biotopenonderzoek om een wat duide lijker beeld te krijgen omtrent biotoopvoorkeuzes. De volgende personen hebben hun medewerking toegezegd Arjen van Gilst, Joe Tramper, Sander Lilipaly. Jan Goedbloed, Co aait. Lenie Burger en Fred Twisk. Bij het verschijnen van dit Zwelmpje hoop ik deze personen reeds benaderd. te hebben. Voor het geval er nog meer belangstellenden zijn geef ik hier een korte samenvatting van wat de bedoeling is bij biotopenonderzoek - Een onderzoeksgebied (grootte mag u zelf bepalen) wordt geheel onderzocht op soorten. - Alle soorten dienen geteld te worden, waarbij het belangrijk is onderscheid te maken tussen fouragerende en rustende vogels. - Het proefgebied moet tenminste 3 verschillende biotopen herbergen. - Het proefgebied moet vanaf de openbare wegen goed te overzien zijn. De biotopen kunnen als volgt worden verdeeld: Grasland: drassig/met plassen/droog/golvend/egaal /kort gras/lang gras. Akkers: pas geploegd/niet recent geploegd/bemest/onbemest/fijne kluiten/ grove kluiten/ongeploegd (noteer indien mogelijk gewas wat er heeft gestaan). Gewassen: uien/spruiten/koolsoorten/bonen (wel/niet gerooid)/aardappels/sui kerbieten/vlas/snijbloemen/enzovoorts) Wegbepl anting: laag/hoog/breed/smal/banen/struiken/soort beplanting/ enzo voorts. Voor meer informatie, of als u besluit mee te werken aan dit onderzoek (u mag zelf plaats, grootte en bezoekfrequentie bepalen) kunt u contact opnemen met onderstaande persoon. P.s. Voor kaartjes proberen wij te zorgen. Jaco Walhout, telefoon 01180-34717. NESTKASTCONTROLE IN 1990 In 1990 werden 61 nestkasten voor de gemeente Vlissingen gecontroleerd op broedvogels door dhr. J. Smit en Jan Meulmeester. Er werden twee controlebezoeken getracht. De eerste controle leverde 2 kasten met beide 2 jonge Holenduiven, 13 door Koolmezen bewoonde kasten (de meeste met jongen) en 17 door Pimpelmezen bewoonde kasten (de meeste met eieren) op. zes kasten bleken onvindbaar terwijl de rest (23) onbewoond was. Bij de tweede controle werden veelal verlaten nesten aangetroffen. Regelmatig werden hierin dode jongen en/of eieren aangetroffen (totaal 15 dode Kool- en 33 dode Pimpel mezen) 25 In enkele gevallen waren alle jongen in een nestkast dood. Het minimale aantal uitgevlogen jongen bedraagt voor de Koolmees 34 en voor de Pimpelmees 71. Hier komen nog een aantal vogels bij die niet te tellen waren omdat de oude vogel bij de eerste controle op het nest zat. Opvallend waren de grote aantallen oorwormen in de nestkasten, scans centime ters dik! Er was geen enkele vliegenvan ger- of Torenvalkkast bezet, terwijl zowel een Boomkruiper- als een spechtekast door een paartje Koolmezen was uitverko ren. De Holenduiven zaten in een Bosuilenkast. Laatstgenoemde werden geringd door Adrie Joos- se. Voor een meer gedetailleerd verslag kunt u bij onderstaande terecht Jan Meulmeester, Westerschelde- straat 31. 4388 VC Oost-Souburg. KLEURRINGEN De laatste jaren worden er in Europa in toenemende mate vogels gemerkt met plastic kleurringen. Door het aflezen van deze kleur ringen kan men meer te weten kernen over de verplaatsingen van een vogel of van populaties Pimpelmees Sarider Lilipaly vogels. De kleurringen zijn vaak voorzien van inscripties die kunnen bestaan uit letters, cijfers, 1-3 horizontale strepen of combinaties van deze drie. Som mige soorten zoals ganzen en meeuwen worden individueel geringd (iedere vogel een andere code), andere krijgen per groep een code (zoals Steltlopers). De inscripties worden enkele malen op de ring herhaald en zijn met een sterke kijker of telescoop goed af te lezen. Bij het aflezen is het belangrijk om naast plaats en datum, de kleur en even tuele inscripties te noteren. Bovendien moet u altijd noteren om welke poot de ring zit. De waarnemingen van gekleurringde vogels kunnen gemeld worden aan coördineren de instanties (adressen, voor zover bij mij bekend, zie onder)Indien de vogel juist is afgelezen ontvangt de melder de gegevens van de vogel en bij de meeste soorten ook een lijst van alle waarnemingen van de betreffende vogelsoort van het afgelopen seizoen. Op Walcheren zijn vooral Zilvermeeuwen met kleurringen te zien. Deze zijn in Nederlandse en Duitse broedkolonies geringd en elke kolonie heeft z'n eigen kleurcode. Hieronder volgt een overzicht van de gebruikte kleuren met bijbe horende ringlokatie. 26

Tijdschriftenbank Zeeland

't Zwelmpje | 1990 | | pagina 14