«'fflasaè
In 1985 waren slechts 3 van de 7 onderzochte nestkasten bezet,
wat waarschijnlijk het gevolg is van de zeer strenge winter in
dat jaar, waardoor er mogelijk veel Torenvalken zijn doodgegaan.
Na 1986 zien we het percentage bezette kasten stijgen tot 94 in
1989. De stijging wordt deels veroorzaakt door de zachte winters
van '88 en '89 waardoor er weinig Torenvalken zijn gesneuveld.
Uitvlieqsucces
Het aantal jongen wat jaarlijks de kasten verliet is te zien in
figuur 3. Doordat de kasten slechts bezocht werden als er jongen
waren en zodoende het aantal eieren wat gelegd was niet meer te
achterhalen was kan men hier niet spreken van broedsucces. Immers
het broedsucces wordt bepaald door vergelijking van het aantal
gelegde eieren en het aantal uitgevlogen jongen. De gearceerde
balkjes geven het totaal aantal jongen per jaar aan; we zien dat
in 1989 de meeste jongen zijn uitgevlogen (n.l. 66 exemplaren),
terwijl in 1985 slechts 11 jongen de kasten verlieten. Niet
onbegrijpelijk is dat de schommelingen in de stand van de
Veldmuizen invloed hebben op de dichtheid en het aantal jongen
wat per Torenvalkbroedsel wordt grootgebracht. Een goed Veld-
muizenjaar zou 1988 geweest kunnen zijn; het gemiddelde aantal
jongen per kast lag dat jaar het hoogst, n.l. 5,2. 1990 was ook
zeker een goed Veldmuizenjaarmaar andere oorzaken haalden het
gemiddelde omlaag (lastige Kauwen en Eksters). Het gemiddelde
over de periode '81 t/m '90 is 4,1 jongen per kast, wat zeker
niet slecht te noemen is. De atlas van de Nederlandse Broedvogels
(SOVON) vermeldt gemiddeld 3,5 jongen per broedsel. Hoewel het
voornaamste voedsel uit Veldmuizen bestaat werden ook regelmatig
resten van vogels, voornamelijk juveniele Spreeuwen, in de kasten
aangetroffen.
Broedse 1grootte
In figuur 4 is de broedselgrootte van de afgelopen 10 jaar te
zien. We zien dat de meeste broedsels 4 tot 5 jongen hebben.
Eenmaal werd een broedsel met 7 jongen vastgesteld (1990). Twee
maal werd een broedsel met slechts 1 jong vastgesteld (1984 en
1990)Af en toe werden naast de jongen niet uitgekomen eieren
gevonden (meestal 1, zelden meer). Éénmaal werd een legsel van 3
eieren verlaten.
Trek
Door het ringen van vogels kan men veel te weten komen over hun
doen en laten, met name waar ze naar toe gaan en hoe oud ze
worden. Uit ringonderzoek blijkt dat Nederlandse Torenvalken over
het algemeen de winter in omgeving van hun geboorteplaats door
brengen. Het merendeel van de vogels komt dan ook niet verder als
200 km van de ringplaats.
In de broedseizoenen van 1981 tot en met 1990 werden op Walcheren
316 jongen van een alluminium ring voorzien. Van deze 316 vogels
werden er tot op heden 38 dood dan wel levend terug gemeld,
hetgeen neerkomt op bijna 11,7 Uit analyse van zowel levend
als dood terug gemeldde vogels blijkt dat 81,1 binnen een
straal van 50 kilometer van hun geboorteplaats werd terug gemeld.
Hierbij waren 3 terugmeldingen uit België, uit de maanden mei.