-BROEDVOGELG GEVOLGD AAN DE OUDE VEERGE WEG Nieuwe soorten FIGUUR 1 Inleiding In 1984 heeft de vogelwerkgroep een akkerweidegebied langs de Oude Veerseweg geadopteerd als monitoringgebied voor broedvogels. In dit gebied wordt (inmiddels dus alweer acht jaar) de ontwikke ling van het aantal broedvogels gevolgd. Een en ander gebeurt in het kader van het Broedvogelmonitoringprojekt (BMP), een landelijk projekt gecoördineerd door SOVON. Hieronder volgt een korte presentatie van de resultaten tot nu toe. Het BMP-projekt Het BMP is zo opgezet, dat door het volgen van veranderingen in een klein deel van Nederland een beeld kan worden verkregen van de voor- of achteruitgang van allerlei broedvogels in heel Nederland. Het is dus niet de bedoeling om het absolute aantal vogels te bepalen, maar slechts de veranderingen in de aantal len. Door de deelnemers worden verspreid over het land allerlei gebiedjes jaar in jaar uit geïnventariseerd op broedvogels. Ofschoon sommige landschappen (bijv. het stedelijk gebied) ondervertegenwoordigd zijn vormen de geïnventariseerde gebieden een redelijke doorsnede van de Nederlandse landschappen. Een belangrijke voorwaarde voor het kunnen doen van betrouwbare uitspraken over de aantalsontwikkelingen is (afgezien van de representativiteit van de gekozen gebieden) het aantal gebieden en het aantal broedparen van de aangetroffen soorten. Hoe groter het aantal gebieden dat geïnventariseerd wordt hoe beter eventuele veranderingen zichtbaar worden in de gegevens. Verder mag het aantal broedparen niet te klein zijn. Hier kom ik straks nog op terug. Onze aanpak Het gebied dat wij uitgekozen hebben ligt juist boven Middelburg, langs de Oude Veerseweg (zie kaartje). Het is bijna 90 hectare groot., In dit open agrarisch landschap vinden we vooral grasland en in mindere mate akkers. Opgaande begroeiing is te vinden langs de wegen die de zuid- en westkant begrenzen en bij de drie boerderijen in het gebied. Door de aanwezigheid van kreekruggen en poelgronden wisselen hogere en lagere delen elkaar af. Elk seizoen worden 8 bezoeken aan het gebied gebracht, vooral in de vroege ochtend. Het eerste bezoek valt in de laatste week van maart en het laatste (een avondbezoek) eind juni. Per bezoek zijn we al snel twee uur bezig omdat alles te voet gebeurt (een prima manier om veel te zien, maar daarnaast gewoon noodzakelijk omdat een aanzienlijk deel niet langs de weg ligt). Tot nu toe hebben naast ondergetekende de volgende leden mee gewerkt aan de inventarisaties: Jos Tramper, Co Smit (die ook een deel van de gegevensverwerking voor z'n rekening nam), Luud Persijn, Arjen Ovaa, Jan Goedbloed en Koen Kuijpers. Door het (letterlijk) in kaart brengen van de territoriumaktiviteit van de aanwezige vogels kan aan het eind van het seizoen op gestandaar diseerde wijze bepaald worden hoeveel broedparen aanwezig waren. Die standaard is van groot belang om te voorkomen dat in ver schillende jaren met verschillende normen de gegevens worden ge nterpreteerd 23 De resultaten In de verschillende jaren zijn tussen de 22 en 30 soorten broedvogels vastgesteld. Het laagste aantal in 1986 en de hoogste aantallen in de meest recente jaren. Door de geringe grootte van het gebied komen van veel soorten hooguit één of enkele paren voor. Het is daarom niet verwonderlijk dat de soortenlijst de laatste jaren langer is dan in de beginperiode, toen drie strenge winters elkaar opvolgden en soorten door aantalsvermindering gemakkelijk 'uit de boot vielen'. Tot nu toe kon nog elk jaar tenminste één nieuwe naam aan het lijstje soorten worden toegevoegd (figuur 1). In de tabel zijn alle broedend aangetroffen soorten terug te vinden, evenals het hoogste en laagste aantal getelde térritoria. Vpor alle soorten bij elkaar werden van 1984 tot en met 1991 tussen 86 en 135 paren geteld (fig. 2)Voor soorten waarvan gemiddeld tenminste vijf paren aanwezig waren heb ik berekend hoe groot de variatie in het aantal broedparen is geweest. Die soorten zijn: Wilde Eend, Waterhoen, Scholekster, Veldleeuwerik, Graspieper en Huismus. Bij deze soorten bedraagt het aantal broedpaar in het slechtste jaar vaak ongeveer 65% van het gemiddeld aanwezige aantal en in het beste jaar ongeveer 150% van dat gemiddelde. Een verschil van bijna een factor 3 dus tussen zeer slechte en zeer goede jaren. Uiteraard moeten we steeds in gedachten houden dat de vastgestel de aantallen broedparen niet exact het werkelijke aantal hoeven weer te geven. Het wisselende gedrag van de vogels zelf, de veldomstandigheden en het interpreteren van de gegevens zijn bronnen van 'fouten' bij het bepalen van het aantal broedgevallen. Doordat deze 'fouten' nu eens tot over- en dan weer tot onderschatting van het werkelijke aantal leiden zijn de landelijke gegevens toch voldoende betrouwbaar voor het aantonen van trends: ze zijn immers tot stand gekomen door de combinatie van informatie afkomstig van verschillende plaatsen en van verschillende personen. Cumulatief aantal Voor het eerst vast gestelde soorten 24

Tijdschriftenbank Zeeland

't Zwelmpje | 1992 | | pagina 13