Veldleeuwerik
FIGUUR 3 OudaVMTMwtg Landelijk
Caissonterrein
Aantal paren
FIGUUR 2
Een voorbeeld
Om te schetsen hoe met de verzamelde gegevens een beeld van de
aantalsontwikkelingen gevormd kan worden heb ik voor één soort
een vergelijking gemaakt tussen ons BMP-gebied en het landelijke
beeld. De Veldleeuwerik is een algemene broedvogel in het gebied.
Door de geringe oppervlakte komen we op ten hoogste 12 paar
(1984). De aantallen in de andere jaren kunnen hiermee vergeleken
worden door alles om te rekenen naar procenten (12 paar - 100
We zien dat er van jaar tot jaar grote schommelingen voorkomen in
de aantallen broedparen (figuur 3). Ook met de landelijke cijfers
berekend men dergelijke zogeheten indexen. De landelijke index
voor de Veldleeuwerik is in dezelfde figuur weergegeven. Deze
index varieert veel minder van jaar tot jaar dan die van de Oude
Veerseweg. Dit is het gevolg van het grote aantal verschillende
gebieden dat meedoet bij de berekening van landelijke cijfers en
h$t grotere aantal broedparen (wanneer aan de Oude Veerseweg 1
paar minder wordt geteld scheelt dat bijna 10%. terwijl dat
landelijk veel minder is). Wat uit de gegevens van de Oude
Veerseweg niet, maar uit de landelijke cijfers wel mag worden
afgeleid, is dat het aantal Veldleeuweriken een voortdurende
afname vertoont. Gezien het zeer geringe aantal territoria aan de
Oude Veerseweg in 1991 wacht ik met spanning de landelijke
berichten af!
Niet alleen in Nederland
Wordt bij sommige soorten een voortdurende toe- of afname
geconstateerd (bijvoorbeeld toe te schrijven aan een geleidelijke
verandering van het agrarisch gebied - steeds meer akkers en
steeds minder grasland -) bij andere is de achteruitgang van
tijdelijke aard: het aantal Winterkoningen daalde als gevolg van
de strenge winters, maar nam daarna weer toe eri steeg zelfs boven
het oorspronkelijke nivo uit. In Limosa 63(4) uit 1990 maakt
Arend van Dijk (SOVON-coördinator voor dit projekt) een
vergelijking tussen de resultaten van het Nederlandse BMP-projekt
en de Britse Common Bird Census. De hogergenoemde geleidelijke
afname van het aantal broedende Veldleeuweriken is ook waargeno
men in de Engelse agrarische gebieden. Niet de invloed van streng
winterweer .maar de ontwikkelingen in de landbouw zouden
verantwoordelijk zijn voor deze afname. Voor soorten als Gras
pieper, Tjiftjaf. Grasmus e.a. vertonen de Britse en Nederlandse
trends een grote mate van overeenstemming. Door vergelijking van
de gegevens met die uit o.m. Groot-Brittanië, Denemarken, Zweden
en Finland zijn aanwijzingen verkregen voor verschillen in
wintersterfte onder vogels uit deze landen.
Er is nog meer
Behalve van de waargenomen vogels is ook aantekening gemaakt van
het grondgebruik en van eventuele beheersaktiviteiten (snoeien
bermbeplanting e.d.). Ofschoon ook daarbij de geringe aantallen
vogels een rol zullen spelen, lijkt het toch aardig om eens een
vergelijking te maken tussen de aantallen broedparen, de
plaatskeuze en het grondgebruik. Die vergelijking blijft U van
mij nog te goed.
Fred Twisk, Ellebooglaan 12, Dishoek
25
Aantal territoria
min
max
1 Bergeend
2
9
2 Wilde Eend
11
17
3 Slobeend
0
1
4 Kuifeend
0
2
5 Patrijs
0
4
6 Fazant
0
2
7 Waterhoen
4
9
8 Meerkoet
0
1
9 Scholekster
4
11
10 Kievit
1
8
11 Tureluur
4
6
12 Grutto
0
1
13 Kluut
0
2
14 Houtduif
3
6
15 Holenduif
0
1
16 Turkse Tortel
0
1
17 Koekoek
0
2
18 Veldleeuwerik
3
12
19 Boerenzwaluw
0
2
20 Graspieper
7
24
21 Gele Kwikstaart
0
3
22 Witte Kwikstaart 0
1
23 Winterkoning
0
1
24 Heggemus
0
2
25 Kleine Karekiet
1
6
26 Spotvogel
1
3
27 Tuinfluiter
0
2
28 Zwartkop
0
1
29 Grasmus
0
2
30 Fitis
0
2
31 Merel
2
10
32 Zanglijster
0
1
33 Koolmees
0
2
34 Rietgors
0
1
35 Groenling
0
4
36 Putter
0
1
37 Kneu
0
4
38 Huismus
5
13
39 Ringmus
0
2
40 Spreeuw
0
1
41 Ekster
0
1
42 Kauw
0
1
43 Zwarte Kraai
0
1
1984 1985 1968 1967 1988 1989 1990 1991
najaar 1991
08/11 15/11 22/11 29/11 06/12 13/12 20/12 27/12
Datum
Kluut l l Tureluur iw Bontje
Aantal
140
120
100
80
1984 1985 1986
26