7 Zwdmpje november 1995 12 lokaties en rond hetzelfde tijdstip). De vraag is dan snel gesteld: waarom is dat zo? Volstaat het duin niet als leefgebied? Wat is er zo aantrekkelijk aan die andere gebieden? En als die andere gebieden dan zo aantrekkelijk zijn, waarom blijven de dieren daar overdag dan niet? Gezenderde Houtsnippen Hirons (1980) maakte gebruik van radio-telemetrie om meer aan de weet te komen over 'the daily routine of woodcock in winter'. Hij zegt dat 'Most sporting literature states that wood2cock generally spend the day resting in thick cover, leaving for "feeding grounds" at dusk, where they probe for earthworms,...'. In Cornwall werden Houtsnippen van zenders voorzien en in de winter van 1978-79 gevolgd: overdag verbleven de vogels in dichte begroei ing om in 2de schemer uit te vliegen naar graslanden in de omgeving. Het vertrek naar dit nachtelijk revier vond 16 tot 53 minuten na zonsondergang plaats, terwijl de vogels tussen 57 en 23 minuten voor zonsopgang weer terugkeerden naar hun dagverblijfplaats. De timing van de vluchten was afhankelijk van de overheersende bewolkingsgraad (bij bewolkte lucht werd eerder vertrokken en later teruggekeerd). Er werd een opmerkelijke plaatstrouw geconsta teerd: in 73-85% van de gevallen bezochten de vogels dezelfde plaatsen. Alleen vorst ver stoorde dit gedrag. HOUtSnip Scoiopiut ruxtknia Wormen en kevers In het onderzoek van Hirons werd gemiddeld een afstand van 444 meter afgelegd om de graslanden te bereiken. Ook in onze waarnemingen lijkt sprake van over het alge meen korte vliegafstanden. De langste vliegafstand die wij hebben waargenomen bedroeg 1,5 km. De waarneming van een Houtsnip die nabij de kruising Strandweg-Koude- kerkseweg in oostelijke richting vloog lijkt te wijzen op nog langere vluchten. Hirons (1978) nam vluchten waar tot 2,4 km tussen dag- en nachtverblijfplaatsen. Het lijkt dus niet onmogelijk dat genoemde Houtsnip vanuit het duin doorgevlogen is naar de direkte omgeving van Kou- dekerke (begraafplaats, sportvelden?). Granval (1987) heeft van overwinterende Houtsnippen een beeld verkregen van hun dieet overdag, tijdens verblijf in het bos. Om te beginnen was driekwart van de verzamelde magen leeg, zonder dat sprake was van streng winterweer (Hirons stelde vast dat bij 's nachts verza melde magen een groter deel gevuld was). Na zo goed mogelijk gecorrigeerd te hebben voor de verschillende snelheden waarmee verschillen prooien verteren kwam Granval tot de conclusie dat regenwormen 50-90% bijdroegen aan de energetische waarde van het opgeno men voedsel. Dat laatste bevestigt de informatie uit ander onderzoek dat regenwormen een zeer belangrijk onderdeel van het Houtsnippen-dieet uitmaken. Hirons en Johnson (1987) waren in staat aan te tonen dat de verspreiding van Houtsnippen (in het broedseizoen) mede te verklaren is aan de hand van de verspreiding van regenwormen. Andere prooisoorten zijn o.m. oorwormen, loopkevers, duizendpoten e.d.. Vermoedelijk zijn de betere voedselomstandigheden buiten het duin er verantwoordelijk voor dat de Houtsnip dit gebied 's nachts verlaat (in voedselrijke, vochtige en begroeide bodems V Zwelmpje november 1995 20. vinden we meer regenwormen en ander bodemleven dan in droge zandbodems). Daarbij moeten we tevens bedenken dat in elk geval regenwormen 's nachts eenvoudiger te vangen zijn dan overdag, omdat ze bij nacht zich actief aan de bodemoppervlakte vertonen. Mhmn und Qingw in dwrKrvma Granval vat de bevindingen van Hirons en hemzelf samen in de volgende beschrijving: gedurende de herfst en winter verblijft de Houtsnip overdag in dichte begroeiing (bos) en is daar weinig actief, 's nachts worden graslanden opgezocht om te fourageren. In voorjaar en zomer is de soort overdag in het bos te vinden en ook actief, 's nachts blijven de vogels in het bos en zijn daar dan weinig actief. Om in het broedseizoen aan voldoende voedsel te komen wordt dan gekozen voor bossen met 'een dichte, vochtige bodembedekking van rottende bladeren en een daaronder liggende humuslaag' (Ruitenbeek et al. 1990). Dit soort bos vinden we op Walcheren vooral aan de binnenduinrand. Langs de zuidkust van Walcheren gaat het hierbij vooral om jong bos dat vrij smal is en doorkruist wordt door fiets-, wandel- en ruiter paden. Voor de Houtsnip is hier vermoedelijk nog niet voldoende geschikt bos (met een rijke bodemlaag en voldoende rust) te vinden om de vogels tot broeden te verleiden. Wellicht dat de plannen voor uitbreiding van de bossen langs de binnenduinrand en verhoging van het grondwaterpeil daarin nog 'ns verandering zullen brengen.... Literatuur P. Granval (1987) Régime alimentaire diume de la bécasse des bois (Scolopax rusticola) en hivemage: approche quantitative. Gibier Faune Sauvage Vol. 4 juin 1987, p. 125-147. G. Hirons (1978) Winter food of woodcock in Great Britain. IWRB Woodcock Snipe Research Group, newsletter nr. 4, p.3-4. G. Hirons (1980) Radios shed new light on woodcock. Game Conservancy Ann. Rev. 11. p. 77-81. G. Hirons T.H. Johnson (1987) A quantitative analysis of habitat preferences of Woodcock Scolopax rusticola in the breeding season. Ibis 129. p. 371-381. W. Ruitenbeek, C.J.G. Scharringa, P.J. Zomerdijk (1990) Broedvogels van Noord-Holland Fred Twisk, Ellebooglaan 12,4371 PT Dishoek

Tijdschriftenbank Zeeland

't Zwelmpje | 1995 | | pagina 11