V Zwelmpje I3e jaargang nummer A Uitzonderlijk vroeg is de ringvangst van een exemplaar in februari 1975 bij Vlissingen (aanvaard door de CDNA) en erg laat is de onvolwassen vogel die tot maar liefst één november 1995 op het opslagterrein van Westkapelle verbleef. Alle overige waarnemingen vonden verspreid van mei tot en met oktober plaats, met niet echt aanwijsbare pieken, maar met de meeste waarnemingen in juni en september. Een broedgeval is op Walcheren tot op heden nog niet vastgesteld, maar de waarnemingen in juli en augustus 1991 in het duingebied tussen de Nolledijk en het Vebenabos van een zin gend mannetje zouden anders kunnen doen vermoeden. Inmiddels is broeden van deze soort ook vastgesteld in de Belgische en Franse kuststreek en in Zwitserland; met het toenemende aantal waarnemingen in 1996 en 1997 op Walcheren lijkt het eerste zekere broedgeval van de Roodmus in ons gebied slechts een kwestie van tijd. Erik Sanders, Adenauerstede 44-03,4463 GJ Goes SPERWER VERDRINKT MEREL Op 12 januari hoorde ik in onze bosaanplant het gekrijs van een Merel in nood. Een Merel man bleek net geslagen te zijn door een adult mannetje Sperwer. Ik keek emaar door mijn verrekijker en stond te worstelen met de gedachte dat ik misschien wel in zou moeten grijpen. Maar een Sperwer heeft ook recht op een rustige maaltijd. Opeens vloog de Sperwer met zijn nog steeds krijsende prooi naar een grote plas regenwater een metertje verder en ging midden in de plas zitten. Hij veranderde de greep op de Merel en deze verdween helemaal onder water. Het was opeens stil. De Sperwer bleef enkele minuten fel rondkijkend met gespreide vleugels op de Merel zitten, bijna tot halverwege zijn armpennen in het water. Daarna vloog hij weg om verderop zijn drijfnatte prooi op te peuzelen. Jan Goedbloed. 'iZwelmpje 13e jaargang nummer l SCHREEUWAREND 18 AUGUSTUS 1997 RAMMEGORS. Na mijn zoon weggebracht te hebben naar een tafeltennistrainingskamp ging ik op de terugweg langs enkele leuke gebieden. Aangezien ik op de Philipsdam een politiewagen tegenkwam en ik geen zin had in een boete wegens ongeoorloofd stilstaan, besloot ik direct door te rijden naar het Rammegors, waar ik om ongeveer 13.15 uur aankwam. Op het strand aan de westzijde van de weg langs het Rammegors stonden 2 Kleine Zilverreigers. Daama ging ik de zuidoost zijde. Ik liep over de dijk tot ik de hele plas of kreek kon overzien en begon de vogels af te zoeken, te beginnen bij de dichtstbijzijnde. Twee Nijlqanzen vlogen langs mij heen naar achterin de plas. Het was echt bloedheet en er was zeel-veel warmte- trilling in de lucht. Behalve een Bosruiter leverde het zoeken niets van belang op. De Nijlganzen liepen op de rechterkant van het slik en achterin de plas zat een grote groep eenden en Grauwe Ganzen. Schuin links achter de Grauwe Ganzen op een afstand van meer dan 1 km zag ik in het vrij lange gras een grote bruine vogel zitten die zijn borst aan het poetsen was. Door het zinderen van de lucht was erg moeilijk te zien om wat voor soort het ging, maar mijn belangstelling was gewekt. Aangezien op de vleugel een lichtere vlek te onderscheiden was (de upper scapulars?) vergelijk de afbeelding in de Lars) dacht ik in eerste instantie nog aan een Nijlgans, maar hij was groter dan een Grauwe Gans. Toen hij zijn kop oprichtte waren nek en kop te zwaar voor een gans en ik meende een forse snavel te onderscheiden en het schoot door me heen dat het wel eens een arend zou kunnen zijn. Er zat niets anders op dan de hitte te trotseren en verder over de dijk te lopen. Dichterbij gekomen was ik er al snel van overtuigd dat het inderdaad een arend was (de arend was vrij compact gebouwd, maar dat viel me op dat moment nog niet op). Toen ik nog zo'n vierhonderd meter van de vogel vandaan was, zag ik dat de arend was opgevlogen en inmiddels een hoogte had bereikt van ongeveer 30 meter. Ik kon nog enkele vleugelslagen zien, waarhij de bovenkant van de vleugels even zichtbaar was voor hij ging zweven. De hand- en armpennen waren zeer donker, maar de dekveren waren opvallend lichtbruin, ongeveer gelijk in kleur aan de kop. De bovenzijde van de staart was niet goed te zien. Op de thermiek ging de vogel snel omhoog en zweefde over het Rammgors naar het zuiden, waarbij ik jammer genoeg vrijwel geen details kon waarnemen vanwege de helle lucht en het felle tegenlicht. Opvallend waren de duidelijke gevingerde vleugels. De vleugels werden nagenoeg horizontaal gehouden. De staart vond ik redelijk lang en smal. De onderzijde van de vleugels leek vrijwel egaal donker. Twee keer zakte de arend iets, cirkelde hij even rond en begon aan een stootduik, die hij echter al snel onderbrak. Hierbij waren duidelijk de hangende poten met opvallende broek te zien. Duidelijk was ook dal veters of restanten daarvan ontbraken. Toen de vogel bijna ter hoogte van de brug over het kanaal ten zuiden van het Rammegors was, begon hij te dalen. Op dat moment zag ik achter en boven de arend een Zwarte Ooievaar vliegen. Even volgde ik deze en prompt was ik de arend kwijt. Hij moest snel gedaald zijn en verdwenen in of tussen de langs het kanaal staande begroeiing van struiken en bomen. Ik besloot onmiddellijk terug te lopen naar mijn auto om een gids te raadplegen. Bij het paadje naar de schuilhut ontmoette ik Wim Dieleman en zijn dochter Marlous, die een Lars bij zich had. Opgewonden probeerde ik de arend op naam te brengen en concludeerde dat het een volwassen Steenarend moest zijn. Plotseling zagen we de arend laag over het kanaal terug vliegen nar de oorspronkelijke plek,

Tijdschriftenbank Zeeland

't Zwelmpje | 1998 | | pagina 4