Wulpen. Na enig heen en weer geschrijf kon de herkomst van de vogel achterhaald
worden. De Wulp was op 31-05-1983 als nestjong in het Duitse Sassenberg geringd
(52 01 N 08 02 O, afstand 280 km). De vogel was dus inmiddels ruim 14 jaar! In 1992
is vastgesteld dat het een mannetje was.
Toen ik op 8 september 1999 onderweg naar Westkapelle door de Hogeduvekotsweg
reed, dat is ten zuiden van Oostkapelle, stopte ik om een groep foeragerende Wulpen
in een weiland te bekijken. Na enig speurwerk bleek er een gekleurringd exemplaar
tussen te zitten. Gelukkig had ik deze keer (je kan niet zonder) wel mijn telescoop bij
me zodat na enige tijd de combinatie genoteerd kon worden. Thuis gekomen kon ik me
vaag de eerder door mij waargenomen Wulp herinneren. Even bladeren in het
notitieboekje en de betreffende vogel was gevonden. Wat bleek, het was nota bene
dezelfde vogel welke ik eerder in '97 nabij Vrouwenpolder had waargenomen!
Tijdens de ganzentelling op 18-12-1999 fietste ik langs de Beekshoekpolder
(Zandput, Vrouwenpolder) toen ik op een perceel landbouwgrond een groep van ca.
100 Wulpen waarnam. Na enig speurwerk bleek zich ook hier een gekleurringd ex. te
bevinden. Deze keer geen telescoop bij me zodat ik alsnog na de telling terug moest.
De Wulpen waren gelukkig nog aanwezig en de zon deed inmiddels ook zijn best
zodat het aflezen van de kleurringen geen probleem was. Ook dit keer bleek het om
dezelfde Wulp te gaan!
Hoewel de Wulp destijds is gemerkt voor een plaatselijk onderzoeksproject is het leuk
voor de onderzoekers om te weten waar de vogel de winter doorbrengt en dat de vogel
na als nestjong te zijn geringd op 31-05-1983 nog steeds in leven is. Voor ons is het
interessant te weten wat de herkomst is van de overwinterende Wulpen, en dat de
vogel een zekere plaatstrouw vertoont aan het noordelijke deel van Walcheren en zijn
voedsel zowel op bouw- als op grasland vergaart.
Jos Trantper, Noordweg78, 4353AZSerooskerke e-mail jtramper@zeelandnet.nl
DETERMINATIE VAN NOORDSE, RUSSISCHE EN
WESTERSE KAUW
Inleiding
Iedere winter zijn er waarnemingen van Russische Kauwen op Walcheren.
Tegelijkertijd krijg ik echter de indruk dat velen niet weten hoe deze te herkennen. Een
paar maanden geleden stuitte ik op een artikel op internet over de herkenning van de
Noordse en Russische Kauw. Dit wekte mijn interesse en begon er andere literatuur op
na te slaan. Ook in het veld heb ik mij bezig gehouden met het zoeken naar deze
ondersoorten.
Verspreiding
Er worden van de Kauw drie ondersoorten onderscheiden, namelijk de Westerse Kauw
Corvus monedula spermologusde Noordse Kauw C. m. monedula en de Russische
Kauw C. m. soemmeringii. De Westerse Kauw is de Kauw die hier in Nederland
algemeen is en broedt. De Noordse Kauw komt oostelijk en noordelijk van Nederland
voor, de Russische Kauw nog oostelijker.
De brede overgangszone van de Westerse en de Noordse Kauw ligt van Zuid-
Denemarken, Noordwest-Duitsland, Oost-Nederland tot Noordoost-Frankrijk en
Zwitserland. In Zuid-Finland gaat de Noordse Kauw van west naar oost geleidelijk
over in de Russische Kauw. Deze overgangszone loopt verder van noord naar zuid
over de Baltische staten en Oost-Polen tot Oost-Roemenië en Kroatië. De Russische
Kauw komt verder oostelijk tot aan het Baikalmeer, Noordwest-Mongolië en de
Himalaya voor en zuidelijk tot in Turkije en Israël.
Doortrek en overwintering
De Westerse Kauw is een algemene standvogel, met neiging tot trekken in de
noordelijke en oostelijke populaties. De Noordse en Russische Kauwen zijn trekvogels
en aangezien de trekrichting zuidwestelijk is, kunnen hier in Nederland alle drie de
ondersoorten worden aangetroffen. De laatste twee ondersoorten overwinteren tot in
Midden-Europa. De Noordse Kauwen arriveren hier in oktober en verlaten ons land
vanaf februari (t/m april). Dit geldt ook voor de Russische kauw, hoewel het
aannemelijk is dat door de langere trekafstand deze later in ons land arriveren.
Herkenning
Algemeen
Het determineren van deze ondersoorten is in de praktijk erg moeilijk. Dit wordt
veroorzaakt door de brede overgangszones tussen de ondersoorten en de daaruit
voortvloeiende individuele variatie. In Noordoost Scandinavië bijvoorbeeld bedraagt
de overgangszone tussen de Noordse en Russische Kauw zeker 270 km. Ook de
vogels in dergelijke overgangszones kunnen hier opduiken. Niet alle Kauwen kunnen
dus met zekerheid op ondersoort gedetermineerd worden. Alleen over de vogels
"volgens het boekje" kan een zeker oordeel geveld worden.
Voor het herkennen van de kauwenondersoorten is het van belang om te letten op de
volgende kenmerken (uitgaande van volwassen vogels):
het al dan niet hebben van een (licht)grijze of witte halsband (sikkel)
de tint van de onderdelen, wang en achterhoofd.
Het eerste kenmerk is het best zichtbare en hiermee haalt men de Noordse en
Russische Kauwen uit een groep Kauwen. De andere kenmerken worden meer gezien
als aanvullende kenmerken. Eerste winter vogels zijn zeer moeilijk te determineren en
zal ik niet bespreken.
Algemeen kan gezegd worden dat alleen de Westerse en Russische Kauw de meest
duidelijke vormen zijn. Alle Kauwen hier tussenin zou men min of meer kunnen
rekenen tot de Noordse Kauw. Hieronder vallen dus ook de vogels uit de brede
overgangsgebieden.
Voor het determineren van kauwen dient men goed te letten op houding en lichtval. De
sikkel op de ondernek die doorloopt tot op het achterhoofd lijkt witter als de vogel van
voren wordt gezien en als gevolg van zonlicht. Bewolkt weer levert de beste
omstandigheden om de kenmerken te interpreteren. Ook sleet kan de sikkel witter
Zwelmpje 15jaargang nummer 1 februari 2000
10
t Zwelmpje 15e jaargang nummer 1 februari 2000
11