Ter vergelijking broedden er in
1990 (ook een goed muizenjaar)
in Nederland ruim 1100
Kerkuilenpaartjes.
De Zeeuwse situatie. Ook hier,
zoals te verwachten, dezelfde
trend. In 1990 28 broedpaartjes
en in 1999 79! Met deze (meer
dan) verdubbeling is Zeeland
bezig met een inhaalslag ten
opzichte van de rest van het land waar de toename beperkt blijft tot 51 Precies
zoals op Walcheren zien we ook in de rest van Zeeland vanaf 1995 een sprong vooruit
wat het aantal broedparen betreft.
Aantal iuvenielen.
Ook het aantal juvenielen is in de afgelopen 10 jaar met horten en stoten meer dan
verdubbeld, van 22 in 1990 naar meer dan 48 in 1999.
Het gemiddelde aantal uitgevlogen juvenielen is op Walcheren steeds klein tot matig
(2,3 tot 3,6) in vergelijking met goede kerkuilen gebieden. In de bij uitstek geschikte
kerkuilengebieden Twente en de Achterhoek lag dit gemiddelde dit jaar op 5,4 terwijl
het op Walcheren op 2,8 bleef steken. Walcheren heeft kennelijk niet het ideale
kerkuilenbiotoop, kleinschalig boerenland met veel houtwallen e.d..
Van de 111 broedgevallen (van '90 t/m '99) waren er slechts 2 met 6 uitgevlogen
juvenielen, de meeste broedsels (41) houden het bij 3 uitgevlogen juvenielen. Het
aantal mislukte broedsels ligt op Walcheren vrij hoog namelijk 9 of 8 landelijk
bedroeg dit in 1999 slechts 4
Ringen. Op Walcheren worden de juvenielen bijna allemaal geringd (zie tabel),
hierover is op zich heel wat te schrijven, zie hiervoor het artikel van Jos Tramper in dit
Zwelmpje. Inmiddels zijn er vanaf 1976 tot en met het broedseizoen 1999, 336
juveniele Kerkuilen op Walcheren geringd.
Plaatstrouw van de broedparen.
Wanneer het de Kerkuil bevalt op een plek (goed biotoop met voldoende voedsel en
een rustige en veilige broedplaats) dan heeft een Kerkuil geen reden om te verkas(t)en
en zal die plek jarenlang trouw blijven, tenzij een strenge winter hem of haar velt. De
kerkuil is niet voor niets een standvogel.
Het is bekend dat sommige broedplaatsen 10-tallen jaren achterelkaar gebruikt
worden. Aangezien Kerkuilen niet zo'n lange levensverwachting hebben, is het
duidelijk dat bij het wegvallen van het mannetje of het vrouwtje zijn of haar plaats
gewoon wordt overgenomen. Zoals ik al schreef, heeft Walcheren niet echt het ideale
broedbiotoop, zodat je hier wel wat beweging kunt verwachten.
Toch kent Walcheren een tiental broedplaatsen waaraan de kerkuil al jarenlang trouw
blijft, alhoewel er niet jaarlijks gebroed wordt.
Een uitzondering wordt gevormd door de kerkuilen bij Jan Goedbloed, aan de Jacob
Catsweg te Grijpskerke, die in de in maart 1988 geplaatste nestkast, inmiddels (juni
2000) dertien jaar met succes hebben gebroed (in 1995 zelf twee keer). Deze plek is
daarmee recordhouder op Walcheren (wat heeft deze plek wat andere niet hebben?).
Naast deze min of meer vaste broedplaatsen kent Walcheren vele broedplaatsen (ca.
15) waar de kerkuil de afgelopen 10 jaar 1 a 3 keer heeft gebroed. Kennelijk zijn er
nogal wat plaatsen waar het voedselaanbod niet jaarlijks toereikend is voor het
grootbrengen van een kerkuilenbroedsel. Het toont ook aan dat het van belang is om
jaarlijks zoveel mogelijk alle kasten te controleren om zo'n volledig mogelijk beeld
van het broedvogelbestand te krijgen.
De invloed van het voedselaanbod op het broedsucces van de kerkuil.
Het broeden van de kerkuil is meer afhankelijk van het voedselaanbod dan van de tijd
van het jaar. Zo kunnen er bij voldoende voedselaanbod in bijna elke maand van het
jaar jonge kerkuilen worden aangetroffen, daarnaast zullen er bij te weinig
voedselaanbod minder juvenielen of zelfs helemaal geen juvenielen worden
grootgebracht. De piek van de broedgevallen ligt bij de kerkuil overigens net zoals bij
vele andere vogelsoorten in de lente en de voorzomer. Uit verschillende
braakbalonderzoeken zoals onder andere het onderzoek van Zeeuwse braakballen uit
de periode van 1995 tot en met 1998 door Jan Piet Bekker uit Veere, blijkt dat
veldmuis, bosspitsmuis, huisspitsmuis en bosmuis het stapelvoedsel voor de kerkuil
vormen. Alhoewel volgens de boekjes alleen op extensief beheerd grasland
veldmuizenplagen zouden voorkomen doet het verloop van de kerkuilbroedsels anders
vermoeden. Wanneer we de fluctuaties van de afgelopen 6 jaar bekijken zien we daar
een duidelijke 3 jaars cyclus in; met de jaren 1996 en 1999 als piekjaren. Wanneer we
die cyclus doortrekken zou 2000 weer een minder jaar voor de kerkuil moeten zijn.
Een snel rondje langs de kastcontroleurs op Walcheren leert dat er op enkele
potentiële broedplaatsen kerkuilen aanwezig zijn zonder broedsel. De kerkuilen met
een broedsel hebben gemiddeld niet meer dan 2 juvenielen. In een kast werd zelfs een
verlaten broedsel met 5 eieren geconstateerd. Dit alles lijkt te wijzen op voedselgebrek
en bevestigt de driejaarlijkse cyclus van de (veld)muizenpopulatie dus ook op
Walcheren. Uit het eerder genoemde braakbalonderzoek bleek verder onder andere dat
op Walcheren de waterspitsmuis nog geregeld voorkomt, een niet zo'n algemeen
voorkomend spitsmuisje dat verder alleen in Zeeuws-Vlaanderen werd aangetroffen.
Het broedseizoen 2000.
Even een doorkijkje naar het nu lopende broedseizoen. Nog
niet alle kasten zijn gecontroleerd, maar er kan toch al een
indruk gegeven worden namelijk, zoals hierboven al vermeld
dat het dit jaar heel wat minder juvenielen geringd zullen
worden, met tot nu toe nog geen twee juvenielen gemiddeld
per broedgeval. Het aantal broedparen staat momenteel op
12, daar zullen er zeker nog een paar bijkomen zodat de
terugval met betrekking tot het aantal broedparen
waarschijnlijk wel beperkt zal blijven.
t Zwelmpje
15jaargang nummer 3 augustus 2000
4
20
1111111111
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
figuur: aantal broedparen kerkuilen op Walcheren
t Zwelmpje
15' jaargang nummer 3 augustus 2000
5
waterspitsmuis