ROODSTUITZWALUWEN LANGS DE NOLLEDIJK
IN OKTOBER 2001 EN NOVEMBER 2002
Op 5 oktober 2001 bevonden Sander Lilipaly,
Thomas Luiten, Peter Meininger, Rob Sponselee
en Gerard Troost zich op trektelpost de Nolledijk.
Er waaide een zwakke oostelijke wind en er
vlogen vrij veel vogels. Om 08.35 uur naderden
vanuit het westen laag over de duinen twee
zwaluwen. De voorste vogel kwam al snel
afwijkend over. Het bleek inderdaad geen
Boerenzwaluw, maar een Roodstuitzwaluw te
zijn. De vogel passeerde de zeezijde van de
telpost op een afstand van ongeveer twintig meter en verdween in zuidoostelijke
richting.
Over de determinatie bestond geen twijfel. Vrijwel alle kenmerken werden
gezien: afwijkend postuur, gehele onderzijde lichtrossig en fijn gestreept, lange
samengeknepen staart met een scherpe afscheiding tussen de zwarte
onderstaartdekveren en de lichtrossige buik, lichte kop en wangen en een
donkere kruin. De lichte stuit werd opgemerkt tijdens een rondje draaien. De nek
van de vogel werd niet gezien. Het feit dat de vogel een lichtrossige onderzijde en
lange staartpennen had, wijst op een volwassen vogel.
Omdat de aandacht gevestigd bleef op de voorste zwaluw, bleef de ander
vrijwel buiten beeld. Op basis van korte waarnemingen uit de ooghoek en van
een afstand van achteren betrof dit waarschijnlijk ook een Roodstuitzwaluw.
Op 22 november 2002 bevonden Pirn Wolf en Johannes Luiten zich op dezelfde
telpost. De wind kwam uit het zuiden en was matig en af en toe vrij krachtig Aan
trekvogels was niet veel op te schrijven. Om 09.15 werd op circa 250 meter een
zwaluw opgemerkt. De vogel kwam vanuit het noordwesten en naderde de
duinen snel tot hij op een afstand van ongeveer 50 meter langskwam. Eén korte
blik door de kijker was voldoende om de vogel niet als een late Boerenzwaluw,
maar als een Roodstuitzwaluw te determineren.
De vogel liet zich de gehele waarnemingstijd op en onder ooghoogte bekijken,
en stak zeer duidelijk af tegen de donkere achtergrond van het Nollebos. De
rossige nek en stuit waren goed te zien, evenals de lichtrossige onderzijde, de
zwarte onderstaartdekveren van een samengeknepen staart en het lichte gezicht
met het zwarte 'petje'. Opvallend was ook de van Boerenzwaluw afwijkende
bouw en vlucht (stijver en rechtlijniger). Ook deze Roodstuitzwaluw was een adulte
vogel, getuige de lange staartpennen, de rossige onderdelen en de brede
nekband.
De waarnemingstijd duurde ongeveer één minuut, terwijl de vogel uiteindelijk
verdween achter de duinenrij, richting Vlissingen. De hoop dat de zwaluw nog
boven de vijvers van het Nollebos rond zou hangen, werd een uur laterhelaas niet
bewaarheid.
Dit waren pas de eerste en tweede waarneming voor Walcheren. De eerste
waarneming is reeds door de CDNA aanvaard. Eerdere waarnemingen
(Koudekerke 14 juni 1991 Erik Sanders, Dishoek 1 September 2002 Jan Goedbloed)
zijn te incompleet en gingen te snel om voor officiële erkenning in aanmerking te
komen.
De ononderbroken nekband van de Roodstuitzwaluw van november 2002 wijst
op de mediterrane ondersoort rufula. Het Oost-Aziatische taxon daurica, dat
onder meer een donkere achterhals heeft, is uiterst zeldzaam en alleen
vastgesteld in Noorwegen en als verkeersslachtoffer in België (van den Berg en
Bosman 2001).
Dat de soort pas in oktober 2001 een nieuwkomer op de Walcherse lijst werd,
staat in schril contrast met 'de overkant'. Voorjaarstelpost Breskens zag in vijftien
jaar tijd minstens vijftien Roodstuitzwaluwen voorbijkomen, eenderde van het
totale aantal dat ooit in Nederland is gezien. De Westerschelde is hier de
'boosdoener'. Bestond dit water niet, dan was Walcheren - als Walcheren dan
nog Walcheren zou heten - ongetwijfeld vijftien Roodstuitzwaluwen rijker geweest.
De grote stroom (zang)vogels buigt bij het naderen van de Westerschelde-
monding af en blijft in oostelijke richting de kustlijn volgen, Walcheren links laten
liggend.
En het is een feit dat het voorjaar steevast veel meer Roodstuitzwaluwen
oplevert dan het najaar. Dit komt met name omdat zij meekomen in de massale
stroom zwaluwen vanuit Afrika naar het noorden en daardoor relatief vaak hun
doel - hun dichtstbijzijnde broedgebieden liggen ca. 800 kilometer ten zuiden van
ons - voorbijschieten. Najaarswaarnemingen zijn veel schaarser in Nederland: de
Nolle-waarneming van 2002 is ongeveerde tiende. Hiertussen zit trouwens wel de
unieke waarneming van een groep van vijf vogels, die van 27 oktober - 1
november 1989 op Texel verbleef.
De Nolle-waarneming van 22 november is voor Nederland het eerste geval in
de maand november en is ook erg laat wat het seizoen betreft (acht dagen vóór
december). Men moet al veel moeite doen om een Boerenzwaluw op deze
datum te zien!
ADULTE ROZE SPREEUW OVER DE
NOLLEDIJK OP 18 JUNI 2002
Bij het eerste daglicht van 18 juni 2002 vonden
wij (dat zijn: Gerard Troost, Corstiaan Beeke,
Thomas Luiten en Johannes Luiten) elkaar op het
Nolleduin. We waren allevier gelokt door de
grote aantallen Kruisbekken die hier de vorige
dag langs waren gekomen. Er scheen een on-
t Zwelmpje 18 e jaargang nummer 1 februari 2003
t Zwelmpje 18 e jaargang nummer 1 februari 2003
Johannes Luiten, Albert Plesmanplein 62, 2805 AC Gouda, luiten@few.eur.nl