t Zwelmpje 19' Jaargang nummer 3 augustus 2004
- schrijft jaarlijks een artikeltje over de kerkuil voor 't Zwelmpje.
Wat is er leuk aan
- de contacten met de nestkastcontroleurs, de boeren en buitenlui en de
overige Zeeuwse coördinatoren;
- de kerkuilen zelf natuurlijk, die je van heel dichtbij kunt meemaken.
Voor meer informatie mijn telefoonnummer is 0118-635997 en mijn e-mail adres is
persijn@wanadoo.nl
Luud Persijn, coördinator kerkuilenwerkgroep Walcheren
Landluststraat 14,4337 KC Middelburg
DE VELDLEEUWERIK OP
Inleiding
Naar aanleiding van
aanhoudende alarmerende
berichten uit den lande over
de sterke achteruitgang van
de Veldleeuwerik in Neder
land en West-Europa zijn in
2004 op initiatief van onder-
geekende alle waarnemin
gen van zingende Veldleeu
weriken op Walcheren verza
meld en in kaart gebracht.
Middels oproepen in 't
Zwelmpje, op vergaderingen
van de VWG-Walcheren en via de nieuwsgroep DVN (Delta Vogelnet) werden
vogelaars opgeroepen hun waarnemingen van zingende Veldleeuweriken in de
periode maart-augustus door te geven. Door de Provincie Zeeland werden in 2004
een aantal belangrijke weidevogelgebieden geïnventariseerd (methode
tenïtoriumkartering). Deze gegevens zijn uiteraard meegenomen in het onderzoek.
Voorkomen in Nederland 1973-2000
De Veldleeuwerik was tot voor kort de meest verspreide en één van de meest
talrijke broedvogel(s) van Nederland. In de periode 1973-77 broedden naar schat
ting 500.000-750.000 paar in ons land. Reeds in de jaren zeventig werd gesproken
van een achteruitgang. Deze heeft zich in de jaren tachtig en negentig versneld
doorgezet. In de periode 1998-2000 bleek het aantal broedparen gedecimeerd
tot 50.000-70.000 paar. Het aantal bezette atlasblokken nam in periode met 7% af.
De afname is het sterkst in de duingebieden, waar de populatie t.o.v. 1984 met
74% af nam. In akker- en weidegebieden werd in dezelfde periode een afname
van respectievelijk 45 en 54% geconstateerd.
BROED VOGELINVENTARIS ATIE VAN
WALCHEREN IN 2004
t Zwelmpje 19* jaargang nummer 3 augustus 2004
De dramatische afname kent verschillende oorzaken. In open cultuurland
schap lukt het de soort niet meer om 2-3 legsels per seizoen te produceren. Met
name de 2e en 3e legsels produceerden in de regel veel jongen. In grasland
worden veel legsels uitgemaaid. Dit heeft te maken met de steeds vroegere
maaidatum en de hogere maaifrequentie (door gebruik van andere, sneller
groeiende grassoorten). Verder heeft de afname in weidegebieden te maken
met de opkomst van andere, hoge grassoorten en de toegenomen uniformiteit
van graslanden. Op bouwland is er sprake van een sterke afname van de
gewasdiversiteit, de opkomst van voor de veldleeuwerik minder aantrekkelijke
gewassen als maïs en wintergraan (ten koste van zomergraan), kavelvergroting en
de afname van bermoppervlak langs onverharde wegen.
Toename van insecticiden, herbiciden en kunstmestgebruik zorgen voor een
verarming van de prooidierfauna en kruidenrijkdom. Tenslotte is de Veldleeuwerik
de dupe van de afname van open ruimte in Nederland (SOVON 2002)
Voorkomen in Zeeland 1973-91
In het midden van de jaren zeventig werd de Zeeuwse populatie van de
Veldleeuwerik op 16.000 paar geschat. Voor de periode 1983-91 wordt een aan
tal van 8000-10.000 paar genoemd. In de Zeeuwse monitoring-gebieden wordt
tevens melding gemaakt van een afname van 60% in de periode 1984-91
Onduidelijk is of boven genoemde aantalschatting betrekking heeft op het
gemiddelde aantal broedparen in de jaren 1984-91 of op de situatie begin jaren
negentig. De dichtheden waren het hoogst in graslandgemeenschappen (7,8
paar/100 ha), gevolgd door open akkerland (5,3 paar/ 100 ha) en besloten
akkerland (1,8 paar/ 100 ha) (Vergeer van Zuylen 1994). Overzichtspublicaties
over het broedvoorkomen van de soort in Zeeland gedurende de periode 1992
2003 zijn bij mij niet bekend.
Voorkomen op Walcheren
Smulders Joosse (1969) noemen de soort een zeer talrijke broedvogel van
weilanden, bouwlanden en duinen. Van Zuylen Vergeer (1991) schatten de
stand op Walcheren, op basis van inventarisaties in 1983-84, op 1250-1600 paar.
Daarnaast broedden in deze periode 8-9 paar op de Haringvreter en enkele
tientallen paartjes in het Zuid-Sloe.
Walhout Twisk (1998) schatten het aantal broedparen begin jaren negentig
op maximaal 775-950 paar, op basis van een veronderstelde achteruitgang van
minimaal 40% in de periode 1983-1991. In monitoring gebieden was de achteruit
gang in dezelfde periode overigens vaak nog groter (50-60%), bijvoorbeeld in het
BMP-plot aan de Oude Veerseweg (afname van 7-10 paar in 1985-90 naar 3 paar
in 1991) en in het Zandvoortweggebied (100-113 paar in 1983, 54 paar in 1988-89),
zodat de populatie begin jaren negentig mogelijk nog kleiner was.
De hoogste dichtheden werden destijds gevonden in het Zandvoortweg
gebied (1983 20,5-25,8 paar/100 ha, 1988-89 12,2 paar/100 ha). Het gemiddelde
voor alle akker/weidegebieden was in 1983-84 8,7-9,9 paar/100 ha).
8
9