GROTE PIJLSTORMVOGEL LANGS WESTKAPELLE IN SEPTEMBER
2007
t Zwelmpje 22'jaargang nummer 3 2007 10
Op 9 september belde Aart Vink met de vraag: 'Als ik nou morgen met Henny
een Grauwe Pijl dichtbij wil zien, dan moeten we waarschijnlijk bij jullie zijn?'. De
tellingen in de laatste najaren hebben wel duidelijk gemaakt dat Westkapel-
le regelmatig meer resultaat oplevert dan sommige (hier naamloos gebleven)
telposten die iets noordelijker liggen. Er komen niet altijd méér vogels langs, maar
het vliegt vaak dichterbij, en doordat we vanaf een asfaltdijk tellen hebben we
geen last van zand op lenzen, in ogen, etc. Aangezien Aart inmiddels het klap
pen van de kwaliteit-boven-kwantiteitzweep wel kent, was het geen onverwach
te vraag. Na wat gesnuffel op de diverse sites, waarbij bleek dat er al in de och
tend een groot windveld de zuidelijke Noordzee in zou zakken, paste maar één
antwoord: 'Natuurlijk, Aart.' De resultaten van de voorgaande dagen werden
besproken, de kansen gewikt en na een vriendelijk 'tot morgen' hingen we op.
De volgende morgen zaten enkele vogelaars op het vlonder bij het Paviljoen
'De Westkaap' naar een vooral lege zee te kijken. Verwachte en onverwachte
gezichten en sommige al ruim voor zonsopkomst. Thomas had een dagje vrij van
zijn tijdelijke werkzaamheden op de vogeltrekradar in Soesterberg kunnen rege
len, Pieter van Veelen had het openbaar vervoer doorstaan en de gebroeders
Van der Linden hadden de Hoekse Waard een dagje de Hoekse Waard gelaten.
De wind zat in de westnoordwesthoek en er vlogen enkele Noordse Stormvogels,
jagers en Jan-van-genten langs, maar na het eerste uurtje leek het niet echt een
superdag te worden. Aart en Henny Vink waren nog niet gearriveerd en ik begon
te hopen dat ze zich bedacht hadden; een topdag leek het niet te worden en
twee-en-een-half uur in de wagen (vanuit Veenendaal!) om naar wat Kleine Ja
gers te kijken, wilde ik niet op mijn geweten hebben. Tegen achten waren ze er
dan toch - 'maar een kwartiertje file', zei Aart - waarna ze zich achter de breeduit
genestelde Walchenaren zetten. Wat zeg je als je achteraf denkt dat je het mis
had en het wellicht niet zo leuk zou worden als gedacht? Precies, niets, en je kijkt
door je scoop en probeert er het beste van te bakken. Het duurde even, maar
gaandeweg kwam er wat schot in de telling; niet alleen meer jagers, maar ook
een stroompje Noordse Stormvogels en behoorlijk wat sterns. Thomas deed de
boekhouding en aangezien de schrijver het al druk genoeg had, besloten we dat
ik de sterns en Nosto's zou 'tikken'. De meeste van de laatste vlogen naar
noord en ik moest ver naar links kijken om ze zo vroeg mogelijk op te pikken. De
aantallen liepen verder op en ook de 'specialekes' begonnen te komen: meer
Kleine en enkele Kleinste Jagers, een juveniele Vorkstaartmeeuw op korte afstand
en zelfs zo nu en dan een Grauwe Pijlstormvogel. Nog niet echt dichtbij, maar in
ieder geval vloog er wat.
Tegen twaalf uur hield de stroom Nosto's aan. Minstens tachtig per uur, voor
al naar noord, en voor Westkappelse begrippen veel. De meeste vlogen ver,
maar de Grauwe Pijlen begonnen ook een beetje en die kwamen al wat dichter
bij. Dichtbij genoeg voor Aart en Henny en hoewel we ook vandaag de neusbui-
zen net niet op de snavels zagen zitten, was iedereen zeer tevreden met de
oogst. Toen - vlak voor twaalven - vloog een duidelijke grotere pijlstormvogel mijn
t Zwelmpje 22'jaargang nummer 3 2007
11
beeld binnen... 'Wat is dat!?', vrij snel gevolgd door: 'GROTE PIJL!' op een niveau
dat zelfs de Schouwense vogelaars het konden horen. Ik probeerde iedereen
naar de vogel te praten en ratelde in een noodtempo de positie van diverse
boeien en schepen ten opzichte van de vogel- af. 'Boven de horizon, onder de
horizon, nu bij een juveniele Jan van Gent naar noord, groene boei!'. Niemand
kon hem nog zien, de muur van het paviljoen zat er nog voor. Bij de eerste gele
staak hadden de meesten hem opgepikt en bij de dubbele groene boeien had
iedereen de vogel in beeld. Tenminste, meestal in beeld dan: door de lage ma
nier van keilen zakte hij af en toe tussen de golven, uit beeld. Maar daarna dook
de vogel dan toch weer op een vrij voorspelbare plek op. De noordelijke koers
betekende dat we hem een deel van de tijd recht van achteren zagen, maar bij
de koerswijzigingen hadden we kort na elkaar zowel de onder- als de bovenzijde
in beeld. In totaal moet hij minstens drie tot vier minuten in beeld zijn geweest
voordat hij uit het zicht verdween. De laatste seconden heb ik gemist; Rob begon
uit pure vreugde zo hard op mijn schouder te binken dat ik onmogelijk mijn oog
tegen mijn oculair kon houden. Wat-ie gelijk had, er viel niets meer aan te zien
dan ik al gezien had! Doordat ik zo ver naar zuid had zitten kijken, hadden we
allemaal geluk gehad. Op tijd gevonden, doorvliegend over het stuk zee dat met
boeien en schepen bezaaid is zodat zijn positie goed uit te leggen was en ieder
een een eerste, een tweede en een derde blik kon hebben.
Mijn voorsprong van tien seconden betekende ook dat ik het beest goed
van opzij kon zien: de zwarte kopkap met de witte 'nick' in de hals, de lichte on
derzijde met groezelige onderstaart en onderbuik, witte ondervleugel met don-
Kleinste Jager, juveniel, Westkapelle, 'de dag van de Grote Pijl' 10 september 2007
(Thomas Luiten