Inhoud
Redactioneel
Broedvogelonderzoek van Staartmees,
Pimpelmees, Koolmees, Boomkruiper en
Spreeuw op Walcheren in 2008
Broedvogelonderzoek op Walcheren in 2008 en 2009
door Jaco Walhout en Karel Leeftink
4 Staartmees - 2008
7 Pimpelmees - 2008
10 Koolmees - 2008
13 Boomkruiper - 2008
16 Spreeuw - 2008
20 Spotvogel - 2009
22 Bosrietzanger - 2009
Gaat het nou goed of niet goed met de Boomkruiper en de Spotvogel op Walcheren?
Volgt de Spreeuw op Walcheren de landelijke trend? Jaco Walhout en Karel Leeftink
werpen daar wat licht op door middel van twee broedvogelonderzoeken. Voor niets
gaat de zon op. Maar wat er uiteindelijk uitrolt, is voor de Walcherse natuur- en vo
gelliefhebber verplichte kost.
Corstiaan en Johannes
Inleiding en keuze van de soorten
In het voorjaar van 2008 zijn op initi
atief van de auteurs bovengenoemde
soorten op Walcheren geïnventariseerd.
Van de genoemde mezensoorten en de
Boomkruiper is bekend dat deze de laat
ste decennia landelijk sterk in aantal zijn
toegenomen. Het aantal broedparen van
de Spreeuw neemt daarentegen al jaren
gestaag af. Het onderzoek is bedoeld om
een beter beeld te krijgen van de aantals
ontwikkelingen op Walcheren
Methodiek en betrouwbaarheid
Vanaf begin maart tot eind juni heb
ben beide auteurs samen ongeveer 200
uur geïnvesteerd in het verzamelen van
waarnemingen van territoriale vogels en
nestlocaties (Spreeuw). Het gehele werk
gebied (zie onder) is op de fiets 1-4 maal
bezocht. De meeste dorpen zijn twee
keer onderzocht; Vlissingen, Souburg en
Arnemuiden zijn echter slechts eenmaal
bezocht. Het inventariseren van algeme
ne soorten als Pimpelmees, Koolmees en
2 'tZwelmpje 25e jaargang, bijlage bij nummer 2, juli 2010
Spreeuw in bebouwd gebied is zeer tijd
rovend, wat de lage bezoekfrequentie ver
klaart. Middelburg is verreweg het best
onderzocht (vijf bezoeken in kader van
monitoringproject van de Gemeente Mid
delburg). Op basis van de inventarisatie
in Middelburg is voor de Pimpelmees en
Koolmees een tabel gemaakt waarin de
trefkans gedurende het seizoen is weer
gegeven. Op basis van deze gegevens
zijn de aantallen vastgestelde mezen in
bebouwde gebieden die slechts een keer
bezocht zijn geëxtrapoleerd (zie figuur 1
en figuur 2 in de soortteksten). Vooral in
dorpen en steden die laat in het seizoen
(mei) zijn onderzocht, zoals Vlissingen
en West-Souburg, is het verschil tussen
de gevonden aantallen en de geëxtra
poleerde aantallen vrij groot.
Bij de interpretatie van de gegevens is
uitgegaan van de systematiek zoals die
is ontwikkeld door SOVON en vastgelegd
in de handleiding Broedvogel Monitoring
Project. De daarin genoemde datumgren
zen en fusieafstanden zijn gehanteerd
(zie tabel).
Inventarisatiegebied
Het onderzoeksgebied bestond dit jaar
uit Walcheren exclusief de duinstrook,
bosgebieden, kreekbossen en grote
buitenplaatsen. Gebiedsdekkend zijn
onderzocht alle dorpen en steden, bin
nenwegen, groenstroken en kleine bui
tenplaatsen. Buitenom Oranjezon zijn
enkele bos- en duingebieden eenmalig
bezocht. De gegevens van deze gebieden
zijn uiteraard niet volledig. De grens van
het onderzoeksgebied wordt gevormd
door de oostrand van de Sloekreek.
Aanvullende gegevens
Via waarneming.nl werden enkele tiental
len bruikbare waarnemingen verkregen,
vooral van Staartmees en Boomkruiper.
Deze gegevens zijn meegenomen in het
onderzoek.
Karel Leeftink, Veerse Singel 226,
4332 TG Middelburg
Jaco Walhout, Verwerijstraat 25,
4331 TA Middelburg
Soort
Datumgrenzen
Fusieafstand
Staartmees
1 maart - 31 mei
500 meter
Pimpelmees
15 maart - 30 juni
300 meter
Fitis
15 maart - 30 juni
300 meter
Boomkruiper
1 februari - 20 juni
200 meter
Spreeuw
1 april - 31 mei
100 meter
Noot: fusieafstand geeft aan binnen welke afstand twee elkaar niet-uitsluitende waarnemingen
tot één territorium worden gerekend.
25e jaargang, bijlage bij nummer 2, juli 2010 'tZwelmpje 3