[XXXV]
de fteen zet zich in de galblaas, of
ookfomtydsin den lever, poort
ader, en zelfs in de vaten-, het
dier, waar by die fteen huisvest,-
kwyntwordt mager, gebruikt
weinig voedfel't gene dan noch
tot flym verteert. De Indiaanen,
dit wetende, zyn gewoon naauw-
keuriglyk optefpoorenwaar zulk
kwynend ftekelzwyn zich onthou-
deen zy bewaren hetzoo lang
mogelykis, by het leven, om den
aangroei van den fteen wiens
waarde naar de grootte klimt, te
bevorderen. De fteen ligt, in de
galblaas, in een verdikt gallig flym,
en wyders in eene zwartbruine
korst, welke wel bitter is, doch
zoo doordringend niet, als de kern
van den fteen zeiven. De uitwen
dige kenmerken neemt men uit de
gedaante, koleur, fmaak, en vet
tig aanraakfel. De gedaante is
doorgaans rond, meestal fpheer-
2 rond