VAN ÖNVRUCIïtBAA^ftElt). 341
('enen by de kenteekenen van de op
houding der maanftondenen derzelver
aandrang, zfg niet ongegrond eenen goe
den uitflag der konftbewerking belooven
moogen»
Het ondervraagen naar den ftaat der
maandelykfche vloeyingen werd dan
vooral noodzaakelyk.
Maar zoude de ophouding derzelve^
ook in dit ons gevalde zelfftandigheid
der Baarmoeder-dus knoestachtig hebben
doen ontaarden? en, zoude, dergelyke
ontaarding niet meestal de ontzachely-
ke blaasryke waterzuchten der Baarmoe
der of Eyerflokken voorafgaanende ten
gevolge hebben Ik vermeene zulks reeds
in verfcheidene na den dood geopende,
zodanige waterzuchtige vrouwen over
tuigendst te hebben waargenomenmaar
tevens te hebben opgemerkt, dat eene
byzondere verbreeding der moedermon^
dezelve dikwyls vergezelde, en moge-
lyk tot een kenteeken der inwendige ont
aarding zoude kunnen dienen.
DERDE WAARNEEMING.
Een ryzig, gezond en fterk, dogma-
Y.i gcr