12 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS groenachtig vioolkleurig zwart of purperachtig beflag bezet, naar maate de gal meer is bedorvenen het bloed flerker tot rotting neigt. In onze fcheeps-rotkoorts is de tong in den beginne, met eene witte, min of meer bruine korst bedekt en droogzy word vervolgens bruiner, en eindelyk zwart, wanneer zy tevens eene trillende beweging heeft, de lyder dezelve met moeite uitfleekt en fchynt te vergeeten om ze terug te haaien, 'c welk een dui- delyk teken is van onthelde hersfenen, beginnende ylhoofdigheid en van de kwaadaartigheid der ziekte. Zy is dik werf, zelf reeds met het begin der ziek te, bruin of zwart, en niet lang daar na geribd, als de hals van een gebraa- de hoengeheel droog. De lyder mist het vermogenom ze verder, dan de tan den, buiten den mond te fteeken. In dit geval hebben de vogten een' grooten trap van rotting, en deze gefteldheid der tong is een overtuigend bewys van de boosaartigheid, en niet zeiden van de doodelykheid, der ziekte. 6. De gefteldheid, van de PolsZy is in onze Rotkoortseven als in alle ande re van gelyken aartrad en kleineene hoe-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 82