DER MIDDELBURGSCHE HAVEN. I waar door bet Sloe niet, dan met een (lom pen hoek, den Stroom ontving. Men kon dus met regt dit Sloe als een fprank der Schel de aanmerken, welkers Stroom, uit hoofde van het in L aangehaaldete zwakker moest zijn als dezelve in den Hond te regter vloeide. S III. De toenemende bedijkingen van Zuidbeve- land het welk zich ver bezuiden het Ei land Walcheren uitflrektemoesten ook toe brengen om den Stroom te breken, welke in het Sloe viel. Deze Stroom immers moest op dit Land gedeeltelijk fluiten, gedeeltelijk nog meer door de IVesterfclieldc gevoerd worden. IV. Men moet eene geringe kennis van den aard der Stroomen bezitten, om in de II. en III. opgenoemde omftandigheden, geene voor name oorzaken der aanflibbingen te ontdek ken. Indedaad, wanneer men in acht neemt dat de Vloed de bodems der Rivieren, om dus te fpreken, ontbindende tevens de iigtfte doe len daar van optilt en met zich voertdat de-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1818 | | pagina 103