12 T. SIIiLÏVElD, OVER DE OPSLIKKIKG
dezelve zulks te meer verrigt, naar mate des-
2clfs Stroom fterker is (<2); voigt hieruit,
dat wanneer die Vloed door eenige hinder
palen in deszelfs vrijen loop wordt wederhou-
den of verzwakt, deze medegevoerde doffen
welke enkel door de kracht des Strooms wor
den opgehouden zeer fpoedig moeten zin
ken en zich vastzetten waar door in de
groote Rivieren de Platen gevormd worden
en de volftrekte opftoppingen gelijk zulks
hooger Q' L) is gezegd in de kleine Zijka
nalen worden veroorzaakt.
S V.
Men zaldit op II. en III. toepasfendc
niet regt zich niet zoo zeer oyer de thans
beftaande onevenredigheid der diepte voor de
Zuidwatering en in den Hond verwonderen
dan dat dezelve niet reeds vroeger in groo-
tere mate beffcian heeft en waarlijk zou dit
het geval geweest zijn, zoo eene gunstige 0111-
ftandigheid zulks niet verhinderd, en zelfs
tot de verdieping en verwijding van het Sloe
en de Reede van Rammekens had mede
gewerkt.
Om
<0 Men kan het] bewijs dezer eigenfehappen van den Vloed,
voldoende vinden in de Verhandelingen over de Verbetering der
Rivieren, geplaatst in het XIX. Deeis Ie. Stuk der .Werken van de
Maatfchappij der Wcceitfchappea te Haarlem