14 T. SPELEVËLD, OVER DE OP SLIKKING
dat al de Stroom der Eb van de Oosterfchel
dewelke door het Schengen en genoegzaam
geheel die, welke in de Zuidviht vloeide,
door het Sloe moest trekken en dit water
op eene aanmerkelijke en fteeds toenemende
diepte moest houden, om dat deze Ebftroom
den Vloedftroom overtrof, (j V.
Dit blijkt overtuigend uit het geen hooger
(j§ II. en III.) van den Vloedftroom in het
Sloe gezegd is en uit de rigting der beide
ovengenoemde Kanalen. Indedaad zijn dezel
ve zoogeleegen dat zij even goed als de
Schelde bij het Eiland Schouwenen zelfs de
Zuidvliet in nog regter lijn den Stroom der
Eb kunnen ontvangen als makende een min
deren hoek met het opperfte der Oosterfchelde
dan het Land van Zierikzee. Deze Eb wierd dan
daar en beven nog meer door den Stroom van
de Keet en afkomende, naar fa Zuidvliet heen
geleid. Derhalvcn moet de Ebftroom door
het Schengen en de Zuidvliet niet minder dan
die langs het Eiland Schouwen zijn geweest,
(V) of veel fterker dan de Vloed in het Sloe.
Ik
c) Uit hoofde van het in I. vastgefteldezou de Ebftroom
ïn de Zuidvliet groorer dan die voor Zierikzee geweest moeten
zijn doch men moet opmerken, dat de Vloed met kracht dooi
den Roompot langs hét Eiland Schouwen inltrooittendemeerder
diepte aan dat Water moest geven, dan aan de Zuitvliet en het
Scbengeu welke toenmaals een zeer geringeu Vloedftroom moes
ten