28 T. SPELEVELD, OVER DE OPSLIKK I NÖ
king, na dat de groote aanwas der Kaloot
bijna geheel het Sloe van den Hond heeft af-
gefcheiden met zulke reuzenfchreden voort
gaan
Waarlijk, ik oordeele de waarneming van
dit verfchil gewigtig genoeg te zijn, om te
verdienen van jaarlijks te worden nagegaan,
ten einde daar uit een vast befluit te kunnen
trekken.
s XXI.
Ten aanzien van het Sloe vóór het Arne-
muidsnfche Gat, heb ik, uit gebrek van vroe-
gere peilingen, geene vergelijkingen deswe
gens met vorige proeven kunnen maken: maar
indien de zoo geweldige verflijkking voor Ram-
mckens bewaarheid wordtis 'er nog minder
reden om aan die vóór Arnemuiden te twij
felen. Men kan die eenigzins opmaken uit
het verfchil der diepte van het Sloe tegen o-
ver de Zuidvliet en vóór het gemelde gat.
Dit zoo zijndewat zal dan het waarfchijn-
ligk lot van het Sloe worden? Wat zal 'er
van worden wanneer het Borzelfche Gat
't welk van jaar tot jaar verflikt, den Stroom
die uit het Veerfche Gat en langs Ramme-
kens valt, niet meer kan afleiden? wat zal
'er van worden, wanneer het éoor de fteeds
toe-