J4 T. SPELEVELD, OVER DE OPSEIKKING
XVI, X.) hoe zal men dien van de zuid
zijde 'er dan van afwenden (j XVI.) hoe
zal men eindelijk aan eenen zich fteeds ver
deelenden ftroom dat vermogen geven't welk
'er tot eene genoegzame fchuring vereischt
wordt? Eene geheele verandering van de
zeegaten, een geheele ommekeer der ftroomen
zou 'er moeten plaats grijpen; mocijelijke en
zaamgeftelde, zoo niet ondoenlijke werken,
zouden tot het bereiken van het beoogde doel
ter hand genomen moeten worden, werken,
welke, indien zij al met vrucht konden gebe
zigd worden, jgeene zekerheid voor het ver
volg zouden kunnen gevenalzoo bij het ge-
ftadig verloop der Zeeuwfche gaten, duizend
omftandigheden derzelver uitwerkzelenna ee
ne reeks van jarenzouden kunnen verijdelen.
Immers deze zwarigheden leiden ons van
aelve op tot het denkbeeld van in de behoed
middelen op dien regel te bouwen, welke de
eenvoudigfte en minst zaamgeftelde wijze van
werken moet voortbrengen, welke, door het
Kanaal en de Haven van alle gemeenfchap daar
"buiten af te fcheidenbeide eenigermate onaf
hankelijk van de overige Zeeuwfche gaten
maakt; dien regel namelijk, van 'er geheel den
Vloed en de Eb buiten te keeren. XXV, 4°
Doch ook in de uitoefening van dezen re
gel