40 t. spelsveld, over de opslikking XXXI. Het fpreekt van zelve dat indien de diep te bij te groot bevonden wierd voor den aan leg der Sluis het voordeeliger zoude uitko men dat men de beide hoofden nog eenige roeden binnenwaards verlengde en aldaar de Sluis aanlegde. De bodem van het kanaal loopt aldaar genoegzaam droog met laag water en de afkistingen voor het uitdiepen der Sluisput, en den aanleg der fondamenten der Sluis Zouden derhalven met veel minder kosten en moeite te doen zijn. Het komt 'er hier Hechts op aan om zich naar den aard van het terrein te fchikken mits dat men in het oog houde dat de afftand der Sluis van de üiterften der hoofden geëvenredigd zij aan de kracht der Spuijing welke de Sluis zal kunnen uitoefenen. In het algemeen loopt men geen gevaar, wan neer men eene Sluis van die zwaarte als hier vereischt wordt honderd roeden of iets meer binnen de hoofden legt. XXXII. In het Arnetnuidenfche gatof in de Noorde lijke mond van bet kanaalbeftaan geene hoof den dan die door de dijken gevormd wor den.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1818 | | pagina 132