48 T. SPELEVELD, OVER Bï OPSLIKKINQ holpen worden. Immers ben ik onderrigt dat de flikken in de Haven en in fommige Kanalen der Stad op eenige plaatfen het wa ter beletten met de Eb zoo ver afteloopen, dat het daar mede uit de riolen kan ontlast worden. Indien men nu de bedding der Sluis aan den mond of de monden van het Kanaal flechts 4 of 5 voeten onder laag water - peil aan legt en het Kanaal op dezelfde laagte ver diept zal men het water dagelijks en on verhinderd ten minsten nog 3 voeten onder de riolen kuunen laten wegloopenen echter nog 4 of 5 voeten water in het dok houden. Ik zeg, dagelijks, en dit blijkt uit het geen XXXV., a° is gezegd. Wel verre dusdat het aanleggen van het Dokkanaal de uitloozing der riolen eenigzins zoude kunnen verhinderen kan het niet dan dezelve bevorderen en zelfs zal men ten minsten 13 of 14 voeten waters kunnen in laten (bij de opgevene verdieping) zonder dat men verpligt zal zijnhet groot getal der particuliere riolen voor het Vloedwater te floppen. Het blijkt uit deze opmerkingen dat der- halven de aanleg der Sluizen niet alleen naar de zwaarte der Schepenmaar ook tevens naar de opgegeve omft-andigheden moet gc- fchie-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1818 | | pagina 140